United States or Brazil ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Ja, toen 't zoo'n weer werd hebben meester en de anderen, die we er dan ook nog wel voor bedanken, zoo bij den burgemeester opgespeeld, dat hij ten langen leste wel helpen moest. Nu zijn we weer onderdak. Maar vrouw de Greef heeft het dan leelijk te pakken: dat mensen kan niet zoo tegen weer en wind." "De Heere zal oordeelen!" zei Gerrit meer tot zichzelf dan tot zijn reisgenoot.

In België herleeft weer de vastenavondpret, gemaskerden trekken door de straten, feestgelagen worden aangericht. De Brabantsche en Antwerpsche kinderen zetten hun schoen of korfje met hooi onder den schoorsteen, dit laatste voor het paard van den Greef, die 's nachts de rondte doet op zijn schimmel, de brave kinderen bedeelend met lekkers, maar de ondeugende met een roe.

In België vindt men geen spoor van den palmpaasch; de kinderbedeeling heeft daar, zooals reeds vermeld, door den Greef op Halfvasten plaats. Ook te Basel laat ieder knaap zijn palmboompje ter kerke zegenen; dit bestaat uit een rijk met linten en appelen versierd dennenboompje, welks kruin met een schat van steekpalmen liefst met roode bessen prijkt.

Maar jawel: 's Maandags komt Klap en nou vertellen: de kerkeraad wil voor ieder twee borgen hebben. "Willem," zeit m'n vrouw; "loop 'reis naar boer Kramer, dat is 'n goeie man." Om nou kort te gaan, wij komen denzelfden avond vertellen, ik en de Greef, als dat Kramer en Heining uw ouderling, voor ons allebei borg zouen wezen en we hadden het papier er van in onzen zak.

Alleenig vrouw de Greef, zie je, die ging over. Dat ging zoo z'n gangetje, alles goed en wel; je hoorde van niets. Tot nou in eens, gisteren veertien dagen, den laatsten Juni, komt de diaken Klap eens binnenloopen. "Zeg Vlok," zeit ie; "dat kan zoo niet langer." "Wat kan niet langer, mijnheer?" vraag ik zoo.

"Vlok," zeit ie; "de Greef en jij kunnen hier niet aldoor zoo maar blijven wonen voor niets!" Ik keek er van op, maar recht is recht; en alhoewel ik het op 't oogenblik niet kan betalen, de Heere zal, als het moet, op zijn tijd ook wel uitkomst geven. "Hoeveel zou dan de huur moeten wezen, mijnheer?" vroeg ik zoo langs m'n neus weg.

Vroeger reed de Greef als een andere Sinterklaas op zijn schimmel plechtig door de straten van Antwerpen. Te Turnhout zingt men: Kinderkens, hangt uw korfkens uit, Ik heb wat nieuws vernomen: Dat de Greef, Uwe neef, Die zal morgen komen. Wat heeft de Greef al meegebracht? Vijgen en rozijnen, Koek en tes, Scheer en mes, Haantjens op een steksken!

Maar ik mag nog van geluk spreken als ik zie op mijn lotgenoot de Greef; daar is nog een kind meer en z'n vrouw is maar zwakjes, meester; die ziel moet de tering hebben. Mijn wijf en ik kunnen ten minste door de goedheid Gods nog voort!... Het is wat te zeggen!"

De gezondheid van vrouw de Greef had veel geleden door de haar aangedane behandeling. De jonge vrouw van den "meester" bezocht haar dikwijls; nooit met een ledig hart en zelden met ledige handen. Onder haar nieuwe vriendinnen ontmoette Jannetje meer dan anderen de jeugdige weduwe Poort, die zoo levendig aandeel nam in al wat tot steun en opbouw van de gemeente des Heeren strekken kon.

Wij terug; en wat we nu toch nooit hadden durven denken: om ons te helpen alhoewel we niet eens bij de gemeente hooren, die twee gaven ieder dertig gulden. "Nou kan je eens zien," mocht ik zoo tegen de Greef zeggen, "zonder iemand te oordeelen, wat de profeet Maleachi zegt van het onderscheid tusschen hem die God vreest en hem die hem niet vreest."