United States or Bahrain ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ze tikte met hare vingeren dolle haarkrullekens weg, die op haar voorhoofd belden en jeukten in hare wenkbrauwen. Ze reikte dan aan Ursule een ranke mimosa, die ze met haar hermelijnen mofje op de glazen dresse had neergeleid. Djentig, hee? Heerlijk, mijn kind Onnoozel dat ge ervoor zoo'n dwaze onkosten doet. 't En was in waarheid niet noodig.... Ja!... ja!... ja!... Danke.

X, en bijzonder trof mij, in dezen kring en uit dien mond, het 21ste vers: "Ik danke u, vader, Heer des hemels en der aarde, dat gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard".

Zoo moet ook de wijze mensch doen en "niet rusten op ghene bloemen der gaven, maer al gheladen met danke en met love weder vlieghen in die enicheit, daer si met Gode rusten en wonen wilt" . Menigmaal ook vindt RUYSBROECK stof voor zijne gelijkenissen in eigen omgeving en het dagelijksch leven.

Eene planke Van Godes danke; Het en is noch hout noch eeke, Noch eeke noch hout. Als gij het kunt raden, Geef ik u eene ton met goud. Daar gaat een ding om het huis, Dat kijkt door alle gaatjes. Rondom de meulen Liepen twee pèretjes speulen. Der is geen eenen ouwen man, Die déé twee pèëren keeren kan. Toen ik was jóng en schóon, Droeg ík een bláuwe króon.

"Zie!" riep Pallieter, naar een sneeuwplek loopend in het gras, "een snieklokske! een snieklokske!" Door de sneeuw had zich, spijts koude en wind en schraalheid van de lucht, het bloemeken opgewerkt en belde nu zijn blanke klokskes onervaren in de lucht. "God heeft zijn teen reeds op aarde gezet!" juichte Pallieter. "Wij meuge God danke, de winter is uit!" zei de pastoor.

Ik stond zeer verwonderd over de koelheid waarmede de Kunstkenner deze kleinoodiën behandelde, en besloot mijn bezoek met deze woorden: inmiddels danke ik u wel zeer voor uwen vriendelijken ontfangst, in hoope dat ik u toch niet van noodiger bezigheeden afgehouden zal hebben: ik wilde nu nog gaarne eens een Regeerings persoon gaan bezoeken; zoo 'er hier kort bij een mogt woonen; want behalven dien Vader des lands, zullen 'er immers zeekerlijk ook nog wel andere Regenten zijn.

Dit nu mág niet. Wat God vereenigd heeft, zal de mensch niet scheiden. Ge zijt niet ziel, maar gij zijt ziel en lichaam. Ge bestaat niet anders. God schiep u zoo. En al klaagt ge nog zoo bitter over de slavernij, waaronder dat »lichaam des doods« u doet gebukt gaan, altoos moet er ook voor dat lichaam de juichtoon op volgen: »Ik danke God door onzen Heere Jezus Christus

Bekeerde, of hield zijn ziel dier gruwelen onbesmet "onbesmet" de plaats, in dichterlijke taal, inneemt van "onschuldig." IIe Zang, vs 276, bl. 23, rl 2 v. b. En de Engel zweeg in 't hart, door 't maagdlijk schoon geroerd. IIe Zang, vs 368, bl. 25, rl 15 v. o. En dan, dan danke ik 't lot; het heeft mijn ramp volwrocht.

Met streelende zachtheid boog ze zich over Goedele en vroeg wat er deerde. Ge moogt u niet ophitsen en schadelijke gepeinzen voeden. Wilt ge een druppelken munte? Danke, moeder ... ik ben ongemakkelijk, ik lust niets ... 't zal geleidelijk overgaan. Dat meen ik ook ... Mogen wij u morgen verwachten, Sebastiaan? Hij stond seffens recht en beloofde dat hij stellig komen zou.

Zijn rood, bleuzend wezen loech vriendelijk verrast, met een greintje spotlust en hij groette al van ver: Ha, ha! jonge kerels, ge komt 'ne keer de streke bezien en de menschen! welgekomen. Pier-Cies! riep hij luide naar buiten, steek die schoone peerden op stal. Danke, boer, danke, begon André, we hebben weinig tijd, we zullen maar even afspringen en u goêndag zeggen.