Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 11 juli 2025


Briseis is de dochter van Calchas. Haar vader heeft de Trojanen verlaten en zich bij de Grieken aangesloten, maar zij is te Troje achtergelaten en tussen haar en Prins Troilus is er een zekere verstandhouding. Zij is schoon, vriendelik, zachtaardig, hij is elegant, opgeruimd en zacht, met ogen die van vreugde en tevredenheid schitteren. Maar wanneer er gevangenen uitgeleverd zullen worden, verlangen de Grieken dat ook de dochter van Calchas teruggezonden zal worden en de Trojanen moeten dat beloven. Briseis is wanhopend, de laatste nacht brengt zij met Troilus onder omhelzingen en tranen door; met die tranen die uit de ogen neerstromen vermengen zij hun kussen, zoals zo dikwels in de Griekse romans. Twee gelieven te scheiden, roept de dichter vol medelijden uit, is een zonde daar men hard voor moet boeten. De volgende morgen moet zij nu alles inpakken, zij kleedt zich in haar fraaiste plunje haar kleed is uit Indië, het heeft zeven kleuren gaat van alle koninklike prinsessen afscheid nemen en trekt weg door verscheidene prinsen vergezeld. Troilus houdt de leidsels van haar paard vast. Bij het afscheid beloven Troilus en zij elkaar eeuwig trouw, maar de dichter voorspelt dat zij hem spoedig vergeten zal; kuisheid en schoonheid gaan zelden samen, zegt Salomo. Nu komen verscheidene Griekse ridders haar tegemoet, o.a. de elegante Diomedes. Hij wordt dadelik op haar verliefd en terwijl zij samen verder rijden, biedt hij haar aan haar ridder en vriend te worden, als zij nu eenzaam onder al die vreemden zal zijn; nog nooit verzekert hij heeft hij aldus tot een vrouw gesproken, zij is de eerste die indruk op hem heeft gemaakt en hij wil alles doen om haar in haar smart te troosten. Maar Briseis antwoordt hem dat zij terecht zéér lichtvaardig zou schijnen, indien zij een man die zij in 't geheel niet kent, haar liefde schonk; liefde brengt ook veel ongeluk mede, »tegen éen die lacht zijn er zes die wenen" en de mannen bedriegen een meisje zo licht. »Maar gij zijt van hoge geboorte en welopgevoed en indien ik ooit iemand zou liefhebben, zou het niemand anders zijn dan gij!" Diomedes stelt zich, vrij natuurlik, hier mede tevreden, hij ziet nu wel dat zij »n'esteit mie trop salvage". Hij begeleidt haar nu naar haar vader's tent en neemt dan afscheid. Nu komen er vele Grieken haar een bezoek brengen die Briseis zeer beleefd ontvangt. Er zijn nog geen vier dagen vervlogen of zij voelt al geen lust meer om terug te keren. Maar kort daarop verovert Diomedes het paard van Troilus en zendt het haar als een groet van haar vroegere vriend, een courtoisie die haar toch wel wat grof lijkt; zij laat hem antwoorden dat Troilus een beter ridder is dan hij en zijn beurt wel komen zal. Maar, voegt zij er bij, zij kan niet haten zo als zij moest, hem die haar lief heeft. En 't duurt ook niet lang voor Troilus op zijn beurt het paard van Diomedes machtig weet te worden en Diomedes, meer en meer verliefd, laat zijn hoofd nu hangen, zo treurig er uit ziende als een sperwer bij 't ruien. Briseis merkt wel hoe hij lijdt, maar zo is nu eenmaal de aard van de vrouw, dat, wanneer zij merkt dat gij haar lief hebt, dan werpt zij u alleen maar aanmatigende blikken toe, en hier, zoals zo dikwels, stoot de dichter een harte-zucht voor eigen rekening uit. Maar intussen, Briseis zou eigelik graag Diomedes het paard van Troilus terug gegeven hebben, als dat maar aanging, opdat hij zich wederom in de strijd zou kunnen onderscheiden zij wil het zelf ook eigelik graag kwijt, daar de Grieken de spot drijven met dit geschenk dat zij op zulk een eigenaardige wijze van haar vroegere geliefde gekregen heeft; eindelik slaagt zij er in hem op een fijne manier onder de vorm van een plagerij, aan Diomedes zijn geschenk terug te geven. Nu voelt zij zich gelukkig, dat zij hem helemaal in haar net gevangen heeft en schenkt hem ook nog haar mouw als banier. »Van nu af merkt de trouvère op moet 't Troilus duidelik zijn dat hij niet meer op haar liefde staat kan maken." Troilus wordt dan ook razend van woede wanneer hij bij het gevecht Diomedes met die banier ziet, die hem 't duidelikst bewijs is van de trouweloosheid van zijn geliefde, en onder ruwe scheldwoorden aan haar adres, houwt hij op haar nieuwe ridder los. Lelik gewond wordt Diomedes naar huis terug gebracht, maar nu houdt Briseis zich ook niet langer in: zonder zich aan bedreigingen van haar vader of aan de praatjes te storen, ijlt zij naar de tent van de zieke. Onderweg heeft zij een hevige innerlike strijd te doorstaan, zij noemt zich zelf trouweloos, »om mijnentwil zullen de vrouwen heel wat over hun valsheid moeten horen, en het is wel waar dat mijn aard wel wat

Ten tweede: ieder ridder, die begeerde te strijden, kon, als hij wilde, eene bijzondere tegenpartij onder de uitdagers uitkiezen, door zijn schild met de lans aan te raken. Indien hij zulks met de omgekeerde lans deed, dan moest het gevecht plaats hebben met de wapenen van courtoisie, dat is, met lansen, aan welker einde een rond stuk hout bevestigd was, zoodat er geen gevaar bij was, behalve door den schok der paarden en ruiters. Maar zoo het schild aangeraakt werd met de scherpe punt der lans, dan moest het gevecht

Het was een hoofsche twistvraag geworden in dien bonten kring van weelderig- aristocratisch leven rondom den Franschen koning en zijn ooms van Berry en Bourgondië, welke opvatting der liefde voor den waren edelman de voorkeur verdiende; die van de echte courtoisie met haar smachtende trouw en eerbaren dienst aan één dame, of die van den Roman de la rose, waar de trouw slechts het middel was in dienst der jacht op de vrouw.

Even als in taal en literatuur, hebben de Franschen ook in hun dagelijksch leven, vooral in tegenstelling met de in dit opzicht vrijere en plattere Duitschers, iets zeer kenmerkends en formeels. In hunne conversatie en in hunnen omgang schijnt bij hen alles in hooge mate geregeld. Ieder schijnt daar eene goed bestudeerde en beoefende rol te spelen. Men zou meenen geoefende tooneelspelers in hen te zien, die begaafd met eene groote tegenwoordigheid van geest en een goed geheugen, nooit in gebreke blijven een antwoord te geven, en ter juister tijd het gehoorde en het passende aan den man weten te brengen. Dat, wat men "goeden toon" noemt, is hun meer aangeboren dan den Duitschers, die het eerst leeren moeten. De Franschen werden dien ten gevolge, even als zij de stichters der beste gezelschapstaal en van het proza waren, ook de vaders van den goeden gezelschapstoon in Europa. Reeds tijdens de kruistochten waren "galanterie" en "courtoisie" woorden en zaken, die in Europa algemeen aangenomen en van Frankrijk afkomstig waren. In den nieuweren tijd echter, sedert het schitterend tijdperk van Lodewijk

De edelvrouwen hooren toe, bekoord om de nieuwe "hoveschhede", die "courtoisie", waarbij zij niets dan gewonnen hebben in de "vernoye" of verveling van haar niet altijd amuzante burchtleven.

En de dagen gingen voorbij; er was des morgens de jacht, niet meer op Scaecspel maar op ever en hert, bij het schallen der jagerhoornen, Ysabele op witten palafroet, omringd van de baroenen en edelvrouwen te paard; er was tornooi der ridders in den burchthof, terwijl de edelvrouwen om Assentijn en Ysabele zich schaarden aan het grootste burchtraam; er waren des avonds zoete Liefdehoven, waarin bij den gloor der kaarsen de vragen werden gesteld wat ridder voor vrouwe zoû doen, wat vrouwe voor ridder doen zoû in menigertiere gevalle, volgens de zoete wetten der courtoisië.

Wat hem betreft, hare ongemeene, uitheemsche schoonheid had hem eene wijl betooverd, en daarbij was het vragen van hare hand in zijne oogen eene daad van courtoisie, bijna eene heldendaad geweest.

Het is een Spanjaard uit Spaansche ouders, in de Philippijnen geboren, die zijne opleiding tot advocaat aan de universiteit te Madrid genoot. Hij is nu in Manilla in een staatsbetrekking. Met echte Spaansche courtoisie ruimde hij alle moeilijkheden, die onze tocht medebracht voor ons uit den weg en hij bleek een cavalier te zijn, zooals wij ons niet beter konden wenschen. Hoewel de man niet ouder dan 35

De gelegenheid om een afzonderlijk woordje met Francis te wisselen, werd mij aan tafel niet geschonken en toch had ik behoefte haar iets te zeggen van den indruk, dien haar lief toilet op mij maakte, wat tegenover eene andere vrouw eene impertinentie zou zijn; want een compliment te maken over hare kleeding op een bepaalden dag is immers het bewijs, dat men eene uitzondering constateert; maar tegenover Francis, die zelve hare gewone achteloosheid op dit punt had erkend, kon de courtoisie, kon het welgevallen zich uiten zonder gevaar.

Hij en zal niet willen met mij samen uw amijs zijn, o Ysabele! Gij en weet niet wat een amijs heet, jonkver. Ik weet harde wel wat een amijs heet, ridder. Een Koning is, wie mij koninginne maakt, maar een amijs is wie met mij hoofschelijk de courtoisië drijft. In deze maniere... En Ysabele omhelsde Gwinebant en kuste hem, lang. O Ysabele! zuchtte dronken Gwinebant, maar kuste haar, lang.

Woord Van De Dag

staande

Anderen Op Zoek