Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 6 mei 2025
De toejuichingen der Isegrims weergalmden boven de Love. Gelukkig dat Jakob de Leeuw, door den begonnen loop voortgerukt zich niet kon omkeeren, vooraleer het paard van Segher Wulf zich had opgericht, en deze tot het andere einde van den krijt was gereden, om afstand voor eenen nieuwen en felleren aanval te nemen. Weder stormden zij op elkander los.
"Nog acht dagen!" herhaalde jonkver Wulf, blozend van maagdelijke schuchterheid. Witta, die aan hare andere zijde was gezeten, legde den arm over haren hals, trok haar tegen haar hart en riep tusschen een zoeten kus: "Ja, ja, nog acht dagen, dan wordt gij mij een onafscheidbare zuster!"
Bij deze woorden wrong hij de vuisten zoo geweldig, dat zijne vingeren hoorbaar kraakten; hij scheen inderdaad aan de diepste wanhoop overgeleverd. "Nu, Robrecht", sprak de kanunnik, "gij moogt uw ongeluk niet overdrijven; het is door zich zelf reeds groot genoeg. Waarom denkt gij dat Dakerlia Wulf en uwe zuster in de macht van Disdir Vos zich bevinden?"
Segher Wulf trof Jakob de Leeuw zoo geweldig voor de borst op den halsberg, dat zijne speer plooide en aan twee stuken brak; maar mher Jakob boog zich als uitgeput over het hoofd van zijn paard, terwijl, van den harden schok, het bloed hem uit neus en mond vloeide. Een bazuingeschal hergalmde. Volgens de wetten van den krijt mocht men nu het gevecht te paard niet meer voortzetten.
Hij scheen wel sterk gebouwd; maar zijn tegenstrever geleek een reus en was een gansch hoofd grooter dan hij. "Heb betrouwen in Gods bescherming!" zeide Robrecht, die nevens het paard van Segher Wulf stond. "Heb goede hoop: Dakerlia zit geknield voor het kruisbeeld en bidt voor u." "Ach, spreek mij niet van Dakerlia!" zuchtte mher Wulf.
"Ik of uw vader; een onzer moet toch den geworpen handschoen lossen." "Zwijgt, zwijgt beiden; gij doet mij sterven van angst!" "Wat gij mij voorstelt is onmogelijk, mher Sneloghe", zeide Segher Wulf. Dakerlia slaakte eenen luiden gil. Haar vader vatte hare hand en sprak troostend: "Nu, mijn kind, ontstel u niet zoozeer over een voorval dat een ridder elk oogenblik in zijn leven kan ontmoeten.
Segher Wulf drukte den jongelieden nog de hand, verliet zijnen Steen en begaf zich naar den burg. Toen hij het paleis binnentrad, vond hij in de groote plechtzaal wel een honderdtal ridders die, bij groepen verdeeld, stonden te kouten, in afwachting van des graven verschijning.
"Van wie spreekt men?" vroeg Segher Wulf zeer stil aan Eustaas Van Steenvoorde. Maar Ghyselbrecht, die het had gehoord, antwoordde op tergenden toon: "Vraag niet naar bekende dingen, mher Wulf. Van de Kerels spreek ik, en gij weet het wel." "De Kerels zijn vrij geborene lieden; men heeft het recht niet om hun den tol der dienstbaarheid op te leggen!" wedervoer Segher Wulf. "Vrijgeborene lieden?
Segher Wulf behoefde al zijne gemoedskracht om niet in woede los te barsten; de gedachte dat de graaf alle oogenblikken kon verschijnen, weerhield hem evenwel. "De Kerels zijn altijd dienstbare lieden geweest!" riep Ghyselbrecht, "onvrijen, dorpers, slaven, en zij zijn het nog! Het moge den Erembalds niet behagen, dat deze waarheid worde verkondigd.
"Ik, Dakerlia Wulf, ik, eene Kerlinne, uwe vrouw? Nooit, nooit! Doe ons allen sterven. God zal mij daarboven met Robrecht, mijnen bruidegom, voor eeuwig vereenigen. Ha, gij meent mij vatbaar voor vrees? Neen, neen, onze onplooibare standvastigheid tot op het kapblok zal onze vijanden nog verbazen en de verraders van Kerlingaland beschamen!"
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek