Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 1 juli 2025


Staat er wat lekkers op tafel, de kleintjes mogen er niet aankomen, voordat 't mij behaagt daarvan wat te nemen. O, je rilt bepaald, als je in zoo'n voornamen Inlandschen familiekring terecht komt. Praten tegen je meerderen doe je zoo zacht, dat alleen zij die ernaast staan 't hooren. Als eene jonge dame lacht, o , mag ze haar mond niet opendoen.

Als drupplen in een straal, niet scheidbaar meer, zóo stroomt De jachtstoet altoos na. De felle drijvers winnen Met ingespannen kracht, en louter vuur van binnen. Zy naadren..... naadren..... Als een pijl schiet een hun vóor, En 't hijgend zwijn ter zij. Het voelt in 't siddrend oor De heete tanden. 't Rilt, en staat. Het rukt, en bukt zich Ten doodelijken houw maar thands vergeefs.

Reinard Jansen rilt er van, doch thans heeft hij het doel van zijn tocht bereikt, en hij bukt zich. Uiterlijk kalm en bedaard onderzoekt hij nauwkeurig den grond. Eenige patroonhulzen liggen verspreid tusschen het lange vertrapte gras. Anders is er niets bijzonders te zien absoluut niets. Ja toch vlak bij de klip schemert een donkerroode plek. Dat is bloed; het bloed van Frits Jansen.

Zou niet een woord van haar hem kunnen terughouden? De gravin rilt voor de zonde, die hij begaan zal tegenover dat arme, ongelukkige kind, dat nu verlokt zal worden hem lief te hebben voor de grap van éen dag.

In den kring der Pietersens rilt men by de gedachte aan zoo'n buitensporigheid, maar er zal 'n tyd komen dat 'n schryver moeite hebben zal z'n lezers duidelyk te maken waaruit die afkeer voortvloeit. Ook Wouter begreep niet recht w

Verwonderd, wezenloos ziet Annette om, haar lach verstomt, ze rilt als van koude, slaat huiverend de armen over elkander, opent dan wijd en glazig de groote oogen, werpt ’t hoofd trots in den nek en zegt op bevelenden toon: „Mijn mantel!

Huichel niet langer! Durf dit aanzien! Verberg niet onder nieuwe leugens den angst die u beklemt. Ik zie in uw ijzig hart. Het is even gelijk aan het stuk ivoor, dat ge betast met uwe vingeren en dat levenloos het warme leven van uwe handen op zijne koude lenden draagt. Maar, Rupert, al rilt het niet bij uwe bangheid, éens, Rupert, hoor mij, hoor mij, eens zal ik het zien roeren!

Anna Stjärnhök en Ulrika Dillner staan alleen op den weg; maar ze spreken geen woord. Ulrika rilt voor Anna's blik, en Anna heeft de arme stumper, voor wie ze haar geliefde geofferd heeft, niets te zeggen. Zij had kunnen schreien en tieren, zich op den grond kunnen werpen, sneeuw en zand op haar hoofd strooien.

Ik heb gedacht dat er nog eene kerk was, dat er nog een priester was, dat er nog een getuigenis was van God. IJdele hoop! Alle aardsche toevlucht is onmogelijk en het lijkt alsof God rilt in mij, vol verachting, verlangend om ook die laatste vesting te verlaten .... Mijn God, uw wil geschiede, en uw voornemen is beminnelijk! Uw altaar wordt bezoedeld met al de smerigheid der vleezige zatheid.

Aan wie....? Hij rilt; misschien bij de gedachte aan de laaggezonkene, die de laatste letters van hem ontving. De pen beeft hem in de hand, maar toch hij schrijft doch slechts een luttel tal woorden. Het blad wordt tot een brief gevouwen en met een ouwel verzegeld.

Woord Van De Dag

bakels

Anderen Op Zoek