United States or Senegal ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ja, zegt André: alles is glad, mijn huid is als zij! Strijk maar! Vooruit, vooruit! brult het publiek. André le Pêcheur, contre Theophile, le Lion du Littoral! Cirkel wordt uitgebreid. In een kist is zaagsel en de beide lutteurs wrijven zich de handen droog. Zij groeten elkaâr met het professionale gebaar vol waardigheid.

Het regende: een koude, geeselende Maartsche regen en Betsy zat thuis, in het violette kabinetje, dat op de serre uitkwam. Het was er eenigszins donker, maar Betsy had haar fauteuil in het licht geschoven en zoo zat zij goed om te lezen: Pêcheur d'Islande van Pierre Loti. Maar het boek verveelde haar; hoe konden visschers nu zoo sentimenteel zijn!

Denk er aan: om ácht uur, bouillabaisse. Ik zal er zijn. Weér handdruk; o God, die vingers, doen me zoo een pijn. Zoû André er heusch komen? ... Ik ben er niet zeker van. ... Ik weifel en ik twijfel. ... Voór zeven uur ben ik op de place en vind bij den bistro den ouden Leeuw. Leeuw, kom eens hier. Hij komt, onder de arkaden. Leeuw, zeg ik; straks komt André le Pêcheur, denk ik.

Fier is de duc niet, dat weet je, maar hij lijdt veel aan distractie. Is er van avond iets te doen, dat jullie zoo broederlijk en collegiaal samen loopen? Of kom je een oogenblik mij gezelschap houden en zitten aan mijn zijden? Zij zetten zich links en rechts, Bébert le Boucher en André le Pêcheur en ik verzeker u, dat er niemand meer bij kan op het bankje.

Het is bedoeld als vrienschapsgebaar, want mij omwendende, bons ik tegen André le Pêcheur, die zijn handen op mij gelegd heeft. Je ziet, duc, ik ben gekomen, fluistert André. Eigenlijk vind ik het beroerd wat je me gevraagd hebt te doen, maar je was zoo drommels kwaad van morgen, dat. ... André, fluister ik; wat kan het je schelen ... hier, op de Place Garibaldi!

En André, die wel beter wist, maar veel houdt van in het ootje te nemen, staafde mijn bewering: Natuurlijk is die een duc! heeft André aan Bébert verzekerd. Zoo dat ik geloof, dat die domme Bébert gelooft, dat ik een "duc" ben, en authentiek. Bébert le Boucher is van het Noorden, van Amiens, geloof ik. André le Pêcheur is van het Zuiden, van Marseille, zoo niet van Nice.

Maar hij is ook jong en sterk; ik ben oud, ik ben slap en niets waard meer. Gisteren avond, toen het niet meer regende, is het gebeurd. Ik had mijn tapijtje gespreid, en poogde nog een paar sous te verdienen. Ik bewaar mijn gewichten, daar, bij den bistro in die buvette, en ik haalde ze te voorschijn, en daagde de omstanders uit ... Voor een thune (vijf francs); vroeger beloofde ik een zigue (louis-d'-or), aan wien me kon leggen, ik meen zoo op straat, niet in een serieuzen wedstrijd ... Nu, meestal biedt zich niemand aan, want ik ben nog wel een "costaud," al ben ik niet meer, die ik was ... Maar gisteren avond, daar zag ik in eens, toen ik het publiek had uitgedaagd, en zou gaan lutteeren met mijn copains voor de frime; die krijgen dan eén balie van me (eén franc), als ze zich laten leggen daar zag ik in eens uit de arkaden te voorschijn komen Bébert, en met hem waren André le Pêcheur, en Lucien, die pommade-vent, met twee meiden. Nu, dacht ik dadelijk, die komen alleen om me te embêteeren. En waarachtig, Bébert wou met me lutteeren; het heele publiek lachte ... En wat kòn ik doen, w

De kraag van mijn overjas op, en mijn handen in de zakken, en mijn pet getrokken tot over mijn oogen, zit ik te staren en, wat weemoedigjes en alleen, te droomen over de schuimziedende golven. Het zal van nacht wel gaan spoken over de Middellandsche wateren. Plotseling, links en rechts, verschijnen de beide heeren, Bébert le Boucher en André le Pêcheur.

Zoo, monsieur le duc, zegt André le Pêcheur; zijn we fier van avond en kennen we de oude jongens niet? Is de duc lijdende aan ongelukkige liefde, dat hij zoo eenzaam in de zee zit te kijken? blageert Bébert le Boucher. Ik strek twee handen uit, die duchtig worden geschud in pooten van heb-ik-jou-daar. Wel heeren, zeg ik; het doet me pleizier je te zien.

Het is of de golfjes een lief ballet dansen, of zij blauw gerokte danseresjes zijn, met schuim van kanten volants, waarover pailletten gezaaid zijn. De zon giet haar warme douche neêr over mijn rug. Dat troost mij een beetje. Plots ... daar zie ik de beide heeren: Bébert le Boucher en André le Pêcheur. De roode razernij ziedt weêr in mij op.