Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 26 oktober 2025
Dat Thénardier een schurk was, ontnam niets aan het feit, dat hij den kolonel Pontmercy had gered. Thénardier was voor iedereen een bandiet, behalve voor Marius.
Ik heb verbintenissen met mij zelven aangegaan, en houd ze. Er zijn toestanden, die ons binden, er zijn omstandigheden die plichten vorderen. Ik heb in mijn leven veel ondervonden, mijnheer Pontmercy."
Dat gij gelukkig zijt, dat mijnheer Pontmercy Cosette hebbe, dat de jeugd den ochtend huwe, dat u, mijn kinderen, seringen en nachtegalen omgeven, dat uw leven een schoon grasperk met zonneschijn zij, dat alle verrukkingen des hemels uwe ziel vervullen en dat eindelijk ik, die tot niets meer dien, sterve; dat alles is stellig goed.
Toen riep hem de keizer tevreden toe: "Ge zijt kolonel, ge zijt baron, ge zijt officier van het legioen van eer!" Toen antwoordde Pontmercy: "Sire, ik dank u voor mijn weduwe." Een uur later viel hij in den hollen weg van Ohain. En wie was nu die Georges Pontmercy? Het was de bandiet van de Loire. Men heeft nu reeds iets van zijn geschiedenis vernomen.
De oude burger had toen zuchtend en inwendig verontwaardigd zijn toestemming gegeven, zeggende: "De aanzienlijkste familiën zijn er toe gedwongen." In 1815 was mevrouw Pontmercy, een alleszins bewonderenswaardige, verhevene, zeldzame en haar echtgenoot waardige vrouw, overleden en had hem een kind nagelaten.
"Zijt ge mijnheer Marius Pontmercy?" "Ja gewis." "Ik zocht u," hernam L'aigle de Meaux. "Waarom?" vroeg Marius; want hij was 't werkelijk, die het huis zijns grootvaders verlaten had en nu een gestalte voor zich zag, die hij nog nooit gezien had; "ik ken u niet." "Ik u evenmin," antwoordde L'aigle.
"Welnu dan?" "Alles is als gewoonlijk." "Waarom verandert ge van naam?" "Gij, gij hebt hem immers ook veranderd." Hij glimlachte weder op dezelfde wijze en voegde er bij: "Wijl gij mevrouw Pontmercy zijt, kan ik wel mijnheer Jean zijn." "Ik begrijp er niets van. 't Is alles dom. Ik zal mijn man verlof vragen, of ge mijnheer Jean moogt zijn. Ik hoop, dat hij er in zal bewilligen.
De kolonel was voor hem een bandiet, en hij was voor den kolonel een zotskap. Gillenormand sprak nooit van den kolonel dan om met "zijn baronie" te spotten. Men was nadrukkelijk overeengekomen, dat Pontmercy nooit zou pogen om zijn zoon te zien of te spreken, op straffe dat deze dan weggejaagd en onterfd teruggezonden zou worden. Voor de Gillenormands was Pontmercy een pestziekte.
Weet ge, Cosette, dat uw man zeer schoon is? Ha, goed, ge hebt een fraai geborduurd kraagje om. Ik houd van dat patroon. Uw man heeft het gekozen, niet waar? Maar ge moet nog shawls hebben. Mijnheer Pontmercy, laat mij als vroeger tot haar spreken. 't Zal niet lang meer duren." En Cosette zeide, hem berispend: "Hoe ondeugend van u, zoo lang van ons afwezend te zijn. Waar zijt ge toch geweest?
Jean Valjean mompelde: "Hoe dom is men! Ik dacht dat ik haar niet weer zou zien. Verbeeld u, mijnheer Pontmercy, dat, juist toen gij binnenkwaamt, ik bij mij zelven zeide: 't Is gedaan. Ziedaar haar jurkje; ik ben een ellendig mensch; ik zal Cosette niet wederzien; dit zeide ik op het oogenblik, dat gij de trap opgingt. Hoe dwaas was ik!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek