United States or Nepal ? Vote for the TOP Country of the Week !


De lucht was zwart en zwaar, geen blad bewoog in het bosch. 'Mag ik naar huis gaan? smeekte Johannes.'Naar mijn vader? 'Je vader? wat wil je daar doen? zei Pluizer. 'Die man zal je wel vriendelijk ontvangen, nadat je zoo lang bent weggebleven.

Nu merkte hij dat hij zijn vader meer had liefgehad dan Presto en zijn kamertje, want het was om hem dat hij het vroeg. 'Zeg mij alleen hoe het met hem is en of hij nog boos op mij is, dat ik zoolang ben weggebleven. Pluizer haalde de schouders op. 'Al wist je dat nu, wat zou het je helpen? Doch de lente bleef hem roepen, luider en luider.

'Ze loopen nu te lachen, zeide Pluizer, 'alsof zij mij geen van allen kenden. Maar dat schijnt maar zoo. Als ik alleen met hen ben, kunnen ze mij niet negeeren en dan zijn ze ook zoo vroolijk niet. En onder het gaan was Johannes zich bewust dat er iemand achter hem liep. Als hij omkeek zag hij den langen, bleeken man, die met groote, onhoorbare schreden tusschen de menschen schreed.

En Johannes hielp met sidderende handen de losgemaakte koorden weer vaster om de pootjes van het konijntje strikken. 'Wij zullen toch eens zien, zeide Pluizer, 'of ik je niet evenveel moois vertoonen kan als Windekind.

Doch zijn woorden hadden geen invloed op Johannes. De stille, warme zonnestralen doordrongen hem en vervulden zijn geheele ziel, het was licht en vredig in hem. Pluizer nam hem mede naar het kille huis van docter Cijfer. Een tijd lang nog zweefden de zonnebeelden voor zijn geest, toen verflauwden zij langzamerhand en midden op den dag was het geheel duister in hem.

Doch nu wist hij niet beter of Pluizer sprak waarheid in alles. Zij gingen op de straat en bewogen zich door de krioelende menigte. De zwarte menschen liepen dooreen, lachten, praatten, zoo vroolijk dat Johannes zich moest verwonderen. Hij zag hoe Pluizer velen toeknikte, maar niemand beantwoordde den groet, allen keken vóór zich alsof ze niets gezien hadden.

Dat zal de pier wel weten, die is hier te huis. 'Kom, wijs ons den weg! zei Pluizer. Langzaam schoof de aardworm het geringde lijf tot bij den zwarten wand en betastte dien zoekend. Johannes zag, dat het hout was. Hier en daar was het tot bruinachtige stof vervallen. Daar boorde de worm zich in, en het lange, lenige lijf gleed in drie tusschenpoozen weg.

Voorzichtig rekte de pier zijn spitsen kop uit de opening, tastte er eenige malen mee in 't rond en trok toen langzaam het naakte, geringde lijf verder naar de oppervlakte. Pluizer keek rond naar de andere dieren, die nieuwsgierig om hem heen drongen. 'Een van jelui gaat mede en licht vóór. Neen, zwarte kever, je bent te dik, en jij met je duizend pooten zoudt me duizelig maken.

Toen hij verdwenen was gedroeg Pluizer zich weer zeer buitensporig. Hij sprong over stoelen, buitelde over den grond, kroop op de kast en den schoorsteenmantel en voerde halsbrekende kunsten uit in de open vensters. 'Dat was nu Hein! mijn goede vriend Hein! riep hij, 'vond je hem niet aardig? Een beetje leelijk en knorrig van uitzicht.

Het is hier alles waarheid, alles wat ik je toon is waar! waar! Dat kon Windekind niet zeggen. Grinnikend sprong Pluizer rond op het doodengelaat en bedreef de afschuwelijkste scherts. Hij zat op de wenkbrauw en trok bij de lange wimpers het ooglid op. Het oog, dat Johannes vroolijk had zien schitteren, staarde dof en rimpelig wit in het schemerlichtje.