United States or São Tomé and Príncipe ? Vote for the TOP Country of the Week !


'Zie Johannes, zei Pluizer, 'is dat nu niet aardig? Dat zijn nu allen menschen en al die huizen zoover je zien kunt, nog verder dan die blauwe toren daar, zijn ook vol menschen, van boven tot beneden vol. Is dat niet merkwaardig? Dit is nog wat anders dan een mierenhoop. Johannes luisterde met angstige nieuwsgierigheid, alsof hem een groot, verschrikkelijk ondier vertoond werd.

Johannes zag hoe Pluizer een mes nam, het zorgvuldig beschouwde en er mede naar het bed ging. Toen schudde Johannes de verdooving van zich af. Eer Pluizer bij het bed was, stond hij vóór hem. 'Wat wilt ge? vroeg hij. Zijn oogen waren wijd geopend in ontzetting. 'Wij zullen zien wat het geweest is, zeide Pluizer. 'Neen! zeide Johannes, en zijn stem was laag als een mannenstem.

Toen keek Pluizer ontzettend valsch en greep Johannes met zijn beenige handjes bij de ooren. 'Wat is dat voor onzin! Wou je mij met dien snuiter bang maken? Die is nog veel dommer dan Wistik, veel dommer. Hij weet er niets van. En wat erger is, hij bestaat heelemaal niet en heeft nooit bestaan. Ik besta alleen, begrijp je? En als je mij niet gelooft, zal ik je laten voelen, dat ik er ben.

Johannes hief smeekend de peinzende oogen op. 'Laat mij nog wat zoo blijven, zeide hij. 'De zon is zoo goed. 'Wat vindt je aan die zon? zeide Pluizer. 'Het is toch niets anders dan een groote kaars, of je in kaarslicht of zonlicht zit is volmaakt hetzelfde.

'Zoeken, denken, kijken! zei Pluizer. 'Zeker, zeker! zei de Dood; en toen tot Pluizer: 'Bij wien zult ge hem brengen? 'Bij docter Cijfer, mijn oud-leerling. 'A ja! dat is een goed leerling. Dat is een zeer fraai voorbeeld van een mensch. Bijna volmaakt in zijn soort. 'Zal ik Robinetta weerzien? vroeg Johannes bevend. 'Wie bedoelt het ventje? vroeg de Dood.

Spreek dus niet meer van 'de sterren', als waren het er een paar dozijn, het is een dwaasheid. Johannes zweeg. De grootheid, die het lage zou verheffen, verpletterde het. 'Komaan, zei Pluizer, 'nu zullen we iets vroolijks gaan zien. Bij tusschenpoozen kwamen de golven van een lieflijk slepende muziek hen tegemoet.

Het was hem alsof hij op den rug van het monster stond, het zwarte bloed door dikke aderen zag stroomen en den donkeren adem uit honderd neusgaten zag stijgen. En hij werd bang voor het onheilspellend grommen der ontzaglijke stem. 'Zie hoe hard al die menschen loopen, Johannes, ging Pluizer voort. 'Je kunt zien dat zij haast hebben en iets zoeken, niet waar?

Toen hij Pluizer er weifelend naar vroeg, keek deze hem spottend en verwonderd aan. 'Wat bedoel je? vroeg hij. Doch Johannes zag den spot niet in zijn blik, en vroeg of het niet waarlijk zoo geschied was, hij zag het nog zoo scherp en duidelijk voor zich! 'Maar Johannes, wat ben je toch dom! Zulke dingen kunnen immers niet gebeuren! En Johannes wist niet wat hij denken moest.

En te midden van het luidruchtige drijven en woelen zag hij steeds den bleeken, holoogigen man voortschrijden, met geruischloozen tred. 'Toch een goede man, nietwaar? zeide Pluizer, 'de menschen hieruit weg te halen. Maar toch zijn ze hier even bang voor hem.

De bedienden gingen statig rond en boden heerlijke dranken aan, met eerbiedige buiging. 'Hoe prachtig! hoe prachtig! riep Johannes. 'Erg mooi, vindt je niet? zei Pluizer. 'Maar nu moet je ook eens wat verder kijken dan je neus lang is. Je ziet nu niets dan lieve, lachende gezichten niet waar? Nu, het grootste deel van al die lachjes is leugen en gemaaktheid.