United States or Bahamas ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen 't muisje zich in vrijheid vond Zwom 't dapper in de waschkom rond, En Spar keek met zijn lieve vrouw Of 't ondier nu verdrinken zou. Het was een klucht om aan te zien Hoe daar die eerzame echteliên, Met angst en moordzucht in hun blik, Verbeidden 't vreeslijk oogenblik.

Hij was niet te dooden, als draken of waterslangen, die immers een dapper ridder met zijn zwaard kan verslaan, nadat ze veel menschen ten verderve hebben gevoerd. 't Is een vreeselijker ondier dan alle andere. Onbeweeglijk ligt hij in duisteren kelder, en hij heeft den kop slechts te wenden naar zijn vijand, om dezen te doen wankelen en te verteren.

't Is een boek dat ... hm! Och, ze schryven zoo véél tegenwoordig! Maar weet ge dan niet, ondier, tyger, Europeaan, lezer, weet ge dan niet dat ge daar een uur hebt doorgebracht met byten op myn geest als op een tandenstoker? Met knagen en kauwen op vleesch en been van uw geslacht? Menscheneter, daarin stak myn ziel, myn ziel die ge hebt vermaald als eens gegeten gras!

De raadsleden zeiden: »liever willen wij ons door de muizen laten plagen, aan dat kwaad zijn wij gewend, dan ons leven prijs geven aan zulk een ondierEen page moest naar boven gaan en de kat vragen of zij het slot »goedwillig« zou ruimen.

Spar zag het keek bedremmeld rond Of hij ook ergens 't ondier vond, Hij keek verlegen langs zijn neus, En zei alleen: "'t is schandaleus." De muis sprong vroolijk heen en weêr, En Sparrebeen sloeg keer op keer; Maar wat onze arme vriend ook deed, Het muisje lacht wat om zijn leed. De dikke Eva schreeuwde luid: "Och, Sparretje! och help me er uit!

Doch Spar zei: "Vrouw, blijf gij maar staan; 'k Weet nu al hoe ik 't hebben moet: Ik vang het ondier in mijn hoed." Hij greep den hoed, ging stil en zacht Met sprakeloozen mond ter jacht; Maar 't muisje, even rustig stil, Ziet dra wat Sparrebeen nu wil, En hoe zich onze vriend ook weer', Het fopt den sukkel keer op keer.

Toen zij bij de plaats van den strijd gekomen waren, vonden zij daar het lijk van Tristan's paard en zijn schild, dat, hoewel deerlijk gehavend, toch nog sporen vertoonde van zijne vroegere pracht. Verheugd nam Isolde het op van den grond en riep uit: "Ziet gij nu wel, dat mijne vermoedens juist waren? Niemand anders dan de ridder, wien dit schild toebehoort, heeft het ondier gedood.

Wat zijn de twee blauwe vonken, die lichten in de duisternis der alkoof? De oogen van het ondier?.... Het angstzweet breekt mij uit, en ik mag niet om hulp schreeuwen, mij niet roeren!.... Ai, ai, het zet zijne tanden in mijn oor en begint mij levend te verslinden!

'Zie Johannes, zei Pluizer, 'is dat nu niet aardig? Dat zijn nu allen menschen en al die huizen zoover je zien kunt, nog verder dan die blauwe toren daar, zijn ook vol menschen, van boven tot beneden vol. Is dat niet merkwaardig? Dit is nog wat anders dan een mierenhoop. Johannes luisterde met angstige nieuwsgierigheid, alsof hem een groot, verschrikkelijk ondier vertoond werd.

Steeds dichter waagde het ondier zich bij de muren der stad, steeds talrijker werden zijne slachtoffers, tot eens op een dag de koning, die ten einde raad was, op plechtige wijze liet bekend maken, dat hij hem, die den draak wist te dooden, zijne dochter Isolde tot vrouw zou geven.