United States or Niger ? Vote for the TOP Country of the Week !


Nele begreep hem: toen zag ze dat hij over de haag sprong, dat de serjanten hem bij den kraag vatten, dat hij worstelde om los te geraken en zij weende en riep: Hij is onschuldig! hij is onschuldig! doet geen kwaad aan Klaas, aan mijn vader! Uilenspiegel, waar zijt gij? Gij zoudt ze den kop inslaan! En zij sprong naar een der serjanten en reet zijn gezicht met heure nagelen vaneen.

Het was een stikdonkere nacht; de storm loeide in de zwarte, sombere wolken; Uilenspiegel stond met Nele op het dek van het schip en sprak tot heur: Al onze vuren zijn uitgedoofd. Wij zijn vossen, die des nachts azen op Spaansch wild, 't is te zeggen op hunne twee en twintig bodemen, rijke schepen waarop lanteernen flikkeren, welke voor hen ongelukssterren zijn. En wij, wij zullen ze overvallen.

En Nele en Uilenspiegel ten gronde smijtend, zeide hij: Ik ben God!

Katelijne was aan 't eten, terwijl Nele recht stond met de sauspan in de hand, gereed om saus te gieten in Katelijne's teil. Toen Uilenspiegel binnentrad, was zij zoo ontroerd, zoo aangedaan, dat zij de sauspan met heel den inhoud in de teil van Katelijne liet vallen.

Al de vrouwen zijn zot en dwaselijk verknocht aan den man, die in haar het liefdevuur doet ontvlammen, hetwelk God onder heuren gordel stak. Katelijne en Nele zullen het nog meer wezen dan iemand, en zullen ons in alles gehoorzamen: behoud uwen voornaam, maar voer nooit den naam van uwen vader Rijnvisch.

De lente onzer liefde was aan mij, doch de zomer aan hem; de herfst zal grauw zijn; weldra komt de winter en die zal mijn trouwe liefde begraven. Gij weent, zeide zij. Ja, sprak hij, wat voorbij is, komt nimmer terug. Toen zei Nele: Als Kalleken trouw was, moest zij u weer alleen laten om uw leelijke woorden. Hij weet niet hoezeer ik hem altoos beminde, zei Kalleken.

Plotseling ontstond een groote beweging onder de zeehonden, die ijlings in 't water trokken, onder de ijsberen, die, met neerhangende ooren, jammerlijk bromden en onder de raven, die, krassend van angst in de wolken verdwenen. En nu hoorden Nele en Uilenspiegel de doffe slagen van den stormram tegen de muren van ijs, waarop de reus Winter gezeten was.

Thijl, word wakker! Hij is als marmer zoo koud! Uilenspiegel werd niet wakker. Een dag en een nacht liepen voorbij, en Nele, koortsachtig van smert, waakte bij heuren vriend Uilenspiegel.

De uitzinnige schuddebolde, zocht met heuren lepel de boerenteenen uit, rondom de sauspan; zij sloeg op heur voorhoofd en sprak: Doe het vuur weg! mijn hoofd brandt. De reuk van de azijnsaus streelde Lamme's neus; de dikke man was in verzoeking gebracht. Uilenspiegel bleef staan en, in zijn groote droefheid, bezag hij Nele met een teederen, liefderijken glimlach.

Nele stond naast hem en hitste tegen den ooievaar Titus Bibulus Snuffius op, die beurtelings vooruit en achteruit sprong en kefte. De ooievaar stond, op één poot, hem ernstig te bezien, met zijn langen hals in de pluimen zijner borst. Als Titus Bibulus Snuffius hem zoo vreedzaam zag, kefte hij nog meer.