Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juni 2025
Toen hij den herder ontdekte, werd toornig Gawein, maar riep, zich met hoofschheid, zelfs tegen een dorper en vilein, bemeesterend, kalm naar de hooge helling op: Darf ik vragen, jonge knape, wat u zoo blijde lachen doet, daat boven aan den hoogen oever, terwijl hier omlaag een ridder moeizaam zijn ros stroom-opwaarts naar gindschen verren burcht dwingt?
Slechts moeizaam kwam hij tot zichzelf en toen de archivaris nog eens vroeg: „Nu, waarom is u dan niet bij mij gekomen?” vatte hij den moed, alles te verhalen wat hem aan de voordeur overkomen was. „Beste Mijnheer Anselmus,” zeide de archivaris, toen de student zijn verhaal beëindigd had, „beste Mijnheer Anselmus, ik ken die appelvrouw wel, waarover u het hadt; het is een ongeluksschepsel, dat allerlei streken tegen mij uithaalt, maar dat zij zich heeft laten bronzen om als deurklopper de mij aangename bezoeken te verjagen, dat is inderdaad ergerlijk en niet te verdragen.
De vernietiging van het oude voltrekt zich, wanneer zij eenmaal begonnen is, bijna van zelf, omdat zij een aantal moeizaam aan banden gelegde aandriften in den mensch gelegenheid geeft zich uit te vieren.
En dadelijk toen hij er over begonnen was, op dien toon, dien ze niet van hem kende, en die haar prikkelde, haar beleedigde, voelde Annie, dat nu net moment was, dat ze 't zou zeggen, het gedurig verborgene, 't zoo moeizaam en lang onderdrukte;... ze voelde 't met angstigen schrik, want ze dacht het zoo diep en zoo veilig begraven, ja bijna verstikt in haar binnenst; voor hem had het altijd geheim moeten blijven!... Maar 't wilde er nu uit; onbedwingbaar drong het haar naar de lippen, ze zei het ondanks zich zelve, in wilde schokken van telkens enkele woorden: 't Kon haar wat schelen, wat of ze dachten!... Wat was 't voor die menschen! niks! niks! die vonden 't wel aardig, wel interessant!... Maar voor haar!... Voor haar was 't verschriklijk.... En voor hem ook, voor hem ook!... Maar 't was nu eenmaal zoo!... Ze kon het niet helpen!... Ze zag er zoo tegen op!... tegen Dinsdag ... o God! vreeslijk zag ze er tegen op!... Omdat ... omdat ze niet wist.... Omdat ze niet dacht.... O God! o God!... dat ze genoeg van hem hield.... Ze had altijd gehoopt ... en zoo stellig verwacht, dat het wel zou veranderen.... En 't moest ook, het moest, het moest!... Want anders zou 't al te gruwelijk zijn!... Maar 't was nu nog net als dien dag, toen hij haar had gevraagd en zij 't eigenlijk wel had gevoeld, al dadelijk, dat het niet heelemaal goed was ... maar had gehoopt, had gehoopt.... Want dan zou 't immers zoo mooi geweest zijn, zoo heerlijk, zoo.... O! ze wist niet hoe 't kwam!
Op het laatst van zijn leven was hij er over gaan prakkizeeren, waarom hij na een moeizaam leven niet stillekes mocht sterven, en waarom hij anderen tot last moest zijn. En of zij hem al hadden gezegd, dat vader heelemaal niet tot last was en dat ze vader nog graag wat bij zich hielden, het had niet geholpen. Eindelijk was de dominee er aan te pas gekomen.
Heel 't begin is nog al moeizaam geschreven, dat wil zeggen de eerste bladzijden, en Verwey heeft er van gezegd, dat de taal eenigzins geforceerd is. Maar ik voor mij geloof ... wel, ik geloof dat-ie gelijk heeft, voil
Als hij bij Bavink op 't hok kwam en Bavink legde zijn sigaren op tafel, dan liet i zich op zijn stoel vallen, hield zijn jas aan en zijn hoed op, nam moeizaam een sigaar, beet er langzaam het puntje af en had moeite om de lucifers te vinden, knoeide met aansteken, rookte langzaam en zelden meer dan één sigaar op een avond.
Neen, daar was hij óók al niet voor geschikt. Neen! Waarom het niet eerlijk te constateeren: hij wás geen mensch, om moeizaam droog brood te verdienen. Hij deed het wel, natuurlijk, omdat het moest, maar het was geen leven. Hij voelde veel te goed, dat er iets in hem zat; zonder ijdel te wezen kon hij zichzelf dit gerust bekennen.
Met twee prauwen vertrokken, een groote en een kleine, hadden zij zich moeizaam tegen de bandjirs opgewerkt, mijn merk in Splitsingsbivak gevonden. Op een avond aan de B-rivier hadden de Dajaks vrij van wacht gevraagd, zij waren moe na een heelen dag tobben; de dokter had hun dat toegestaan, onvoorzichtig. Den volgenden morgen was de groote prauw weg!
't Grasje in haar mond spleet ze in de lengte met haar twee nageltjes, maar er kwam niets. Ze stond op. Aan de bleeke lucht schenen de sterren, 't water rimpelde en warrelde en draaide en stroomde alsof er geen Dora stond in den kleureloozen zomeravond. Een zware wagen kraakte moeizaam over den grindweg in de verte. Weemoed steeg op uit 't duisterende land, 't water hield nog wat licht.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek