United States or Jersey ? Vote for the TOP Country of the Week !


Weldra kwam de Maleier Amat, die aan hun druk gesprek had deelgenomen, naar Kees toe, zeggende: »De Dajaks weten niet, hoe ze verder zullen gaan, heer. De gids wil naar het Zuid-Oosten, om te trachten gindsche ruggen te beklimmen; de anderen willen het hier recht tegenover probeeren." »Ik zal zelf eens met hen praten," zei Kees en begaf zich naar de luid redetwistende Dajaks.

Na kort onderling beraad zei een der Dajaks: »We zullen onze jacht opgeven en u naar Senawa geleiden, doch dan zult u ons zeker ruim beloonen?" Kees bevestigde zijn belofte en spoedig was men, nu met zijn vijven, op weg. Tegen den avond bereikte men een afdakje, dat pas gemaakt scheen. Inderdaad was het de plaats, waar de beide jagers den vorigen nacht hadden doorgebracht.

Nadat ze ongeveer een uur hadden geloopen, hield Marti even stil en zei: »Ik hoor een haan kraaien; we zijn dicht bij een huis." Misschien vinden we daar wel Dajaks," meende Kees. Dit vermoeden bleek waarheid. Weldra stonden ze aan den rand van het bosch en zagen een uitgestrekte ladang voor zich. Het was een groot veld, kris-kras bedekt met omgehakte boomen.

De Dajaks begaven zich naar hun lawangs, waar nog lang het geroezemoes van stemmen klonk. In den breede bespraken ze onderling nog de vermetele plannen van hun blanken gast. Ook Marti scheen nog aan hun gesprekken deel te nemen; want toen Kees insliep, was zijn mat nog verlaten. Het was den volgenden morgen al vrij laat, toen Kees wakker werd.

Maar de koppensnellers waren hen niet vergeten en herinnerden hen door hun rauw geschreeuw aan hun afschuwelijk voornemen. Wat nu? Weer klonken de kreten, die hen zoo hadden doen schrikken. Daar zagen ze eensklaps om een bocht der rivier achter zich een tweetal booten, ieder met een zestal Dajaks bemand, snel op zich afkomen. Kees stiet een verwensching uit. »Roeien, Marti!

»Misschien nog één of twee blanken en verder zouden de Dajaks veel geld kunnen verdienen door te werken. Soldaten komen er zeker niet." De Dajak scheen eenigszins gerustgesteld. Hij zeide althans: »Ik zal een paar menschen voor u zoeken, heer." »Goed, Senawa, denk aan de belooning." Kees verliet de lawang en weldra trad ook Senawa naar buiten.

Daar ik na Canobivak de verkenning in 4 prauwen wilde doen met 24 man, waaronder mijzelf, rekende ik op 8 Dajaks, per prauw 2, één voor, één achter. Verder op 1 verkenner en de rest, dus 9, dwangarbeiders. Een blik ruilartikelen, hoofdzakelijk ijzer, dus parangs en bijlen.

Hij begaf zich naar het beekje in de nabijheid van het huis om een verfrisschend bad te nemen. Toen hij terugkwam, had Marti reeds rijst voor hem klaar gezet. Na het eenvoudige maal sprak Marti: »Heer, ik heb vannacht, toen u al sliep, nog geruimen tijd met enkele Dajaks zitten praten. Eén van hen was meermalen in het Lawit-gebergte op de jacht geweest.

De groote oorlogsparangs waren versierd met bosjes menschenhaar. Kees voelde zich niet erg op zijn gemak tusschen dit troepje Dajaks, dat er zoo krijgszuchtig uitzag. Doch hij begreep, dat vrees hier een slechte raadgeefster was. Groote koelbloedigheid en onverschrokkenheid was hier dringend geboden. Toch voelde hij tersluiks eens naar zijn revolver en keek tevens zijn geweer eens na.

Het is bij de Dajaks geen gewoonte het gastrecht te schenden. Alvorens zijn reis voort te zetten, besloot Kees een dag rust te houden in Oelak, ten einde van alle vermoeienissen en ontberingen te bekomen. Hij benutte dien tijd vooral door eens te praten met de Sibaoe's.