United States or Liechtenstein ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik ben bij hem ontboden; als hij héel treurig is en genoeg van zijn narren heeft, roept hij mij om hem te verstrooien. Ja, Lavinius, wij, dichters zijn somtijds narren en narren zijn dikwijls dichters.... Vale, Lavinius.... Vale, edele Martialis! Tot morgen, in mijn Pompeïus-Theater.... Tot morgen, in jòu Pompeïus-Theater! Lavinius Gabinius, vale! De Megalezia!

Hoe, kwijnende lelies? vroeg Cecilianus, doodkalm. Wat meen je, dominus, met kwijnende lelies? vroeg Cecilius, eveneens, doodkalm, na. Nou, een tijdje geleden, toen de heeren niet bij elkaâr waren, hing den eene de kop naar rechts en den andere de kop naar links, geloof ik. Was de eene ziek bij den Keizer en de andere ziek bij Martialis. Ziek? vroeg Cecilius verbaasd.

Ook de beide vrienden dommelden, knikkebolden. Cecilius berekende, dat die voorname Plinius schatrijk moest zijn. Maar die aardige Martialis, met zijn rare, korte toga-tje, geen as moest hebben. En hij keek weêr uit, omdat de dragers af sloegen, links bij de vijftiende mijlpaal. Wat hadden zij vlug en gelijkmatig gedraafd!

En men weet nauwlijks waarom het bekoort.... Maar het bekoort.... Zij glimlachten Martialis toe, die iets van hun woorden had opgevangen. Ge oordeelt beiden uw vriend Martialis, dreigde hij met den vinger. Ik hoorde u wel.... Dan zult ge gehoord hebben, dat ik u prees, zei Juvenalis. En ik je benijdde, zei Tacitus. Blijf jong, steeds levenslustig.... luchtig....

Ze waren beiden zoo fijn en aardig; ja, hunne opvoeding van intellectualiteit had hun iets verfijnds gegeven, dat, gevoegd bij hun treffende, blonde schoonheid, hen onderscheidde van zoo veel andere "kunstemakers"; met welk een gemak en toch bescheidenheid, met welk een tact fluisterde Plinius tot Martialis, zaten zij daar tegenover hen; niet te lui liggende, eerbiedig een beetje recht op, toch rustig en op hun gemak en wat spraken zij niet keurig hun Latijn uit, nu zij het keurig spreken wilden, dat niet hoefde in de taveerne of de Thermen een beetje met kleine, geknepen mondjes, een beetje met de keurige overdrijving van den comoedus van het hoogere blijspel, maar zònder een fout en met een bevallige zinswending, waarlijk met een litterairen draai....

Hij rook goed gewin, lekker eten, pleizier en knipoogde tegen zijn broêrtje. Plinius wenkte. Een ruim heptaforum, getorst door zes zeer sterke Nubische slaven, maakte zich baan: zes andere telkens hen afwisselende Nubiërs volgden: twee voorloopers klapten met zweepen. De draagstoel, de weinige kleedij der slaven was rijk, smaakvol, eenvoudig. Stijg in, Martialis, noodde Plinius.

En hij plooide zijn breede toga open, omdat die hem hinderde en herademde in zijn, met gouden palmtakken geborduurde, gala-tuniek. Eenigen tijd, slaapwekkend die wiegeling der dragers, hoe de dragers ook poogden, elkander afwisselend, twee aan twee, den draagstoel in evenwicht op hun schouder te houden, zwegen Plinius en Martialis.

Maar zoû onze Cecilianus hij ziet er reeds werkelijk beter uit! ons niet iets kunnen zingen of dansen? Cecilianus!! De dichter riep naar den jongen. Hij naderde: Wat wenscht ge, Martialis? Je wangen blozen al, jongen, van de buitenlucht.... Men zegt, fluisterde Quintilianus tot Plinius; dat mijn twee vorstelijke leerlingen, de achterneven van Domitianus, Christelijke neigingen hebben....

In der daad, de zee bleef zalig blauw en lentemiddagkalm zich daar strekken tusschen de zuilen.... Maar in het kleine mimus-spel stòrmde de zee en Leandros had zich in de golven geworpen. En toen hij, aan de onderste trappetreden, mimeerde zijn zwem-inspanning, zijne hijging, de krachten, die hem begaven, lette Martialis niet meer op, dat de zee slecht speelde haar rol.

.... dat doè ik niet! betuigde de dominus. Ik geef morgen de Menæchmi! En de titulus? zei plotseling Martialis, die was aangekomen en den dominus had gehoord. K