Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dat "bouc van zeden" zooals MAERLANT het noemt, werd reeds in 1253 zóó hoog geschat, dat men het op de scholen van Yperen als leerboek gebruikte; toen DIEDERIC VAN ASSENEDE zijn Floris en Blancefloer bewerkte, nam hij in zijn gedicht een drietal verzen uit den "bouc van zeden" op, die hem blijkbaar nog van de schoolbanken heugden.

MAERLANT neemt daar uit zijn voorbeeld eene waarschuwing over tegen de wereldsche "clercken" die een wit voetje bij vrouwen en jonkvrouwen trachten te verkrijgen. Zeker, MAERLANT spreekt hier, in navolging van zijn voorbeeld, over wereldschgezinde geestelijken; doch hij besluit deze beschrijving met het vers: Dit en sijn niet clerke, maer menestrele.

Toen MAERLANT zich zoo scherp uitliet tegen de wereldschgezinde "clerken" zijner dagen die minnepoëzie dichtten, herinnerde hij zich misschien niet dan met berouw, dat hij, ook een "clerc", indertijd den roman van Troje had vertaald waarin de minne zooveel plaats beslaat.

Wij, wij zijn afstammelingen van Van Maerlant, van Artevelde, van Van Eyck; wij hebben eene grondwet, die ons het vrije genot onzer moedertaal waarborgt; wij zijn geen overwonnen volk; wij zijn de groote meerderheid der Belgische natie ... en tot zooverre zijn wij in de kolk der vernedering gezonken, dat wij den ongelukkigen Hongaren het genot van het heiligste recht benijden moeten!

Maar... maar... Tromp, kom eens hier! Is dit dezelfde Huib Maerlant, die in het laatste gevecht zoo netjes de Engelsche vlag naar beneden wist te halen?" "Dezelfde, Witte!" "Een poot, ouwe jongen! Voor jou heb ik respect, al heb je 't niet ver gebracht! 'T geluk zal je wel niet gediend hebben, zooals ons! Maar zeg, heb je geen lust om bij mij aan boord te komen?

Den rechters houdt hij het ideaal voor oogen van den waarachtigen rechter: God "die elken man ghelike recht". Den steden wijst hij den weg om tot voorspoed te komen: onderling eendrachtig zijn, geld verdienen, vreemde kooplieden aanmoedigen . Evenals bij MAERLANT, anders dan bij BOENDALE, is bij WILLEM het verleden de lichte achtergrond waartegen de gebreken van het heden scherp uitkomen.

Het thema der onbestendigheid van alle aardsche grootheid is door hem met liefde bewerkt. Den bombastischen, bloemrijken stijl van GAUTIER heeft hij waarschijnlijk niet willen noch kunnen volgen; de door den Franschen dichter geliefde Homerische vergelijkingen heeft MAERLANT weggelaten, of een enkelen keer door een eenvoudiger vergelijking vervangen.

FRANCK is van oordeel, dat M. ook wel een Fransch gedicht kan hebben bedoeld; JONCKBLOET'S betoog komt mij echter overtuigend voor. Zou MAERLANT trouwens wel van een Fransch werk hebben kunnen zeggen, dat het "wyde becant" was? Kennis van het Fransch was in de 13e eeuw geenszins algemeen in Vlaanderen. Ik verwijs hier steeds naar de nieuwste uitgaaf van Dr.

In den aanvang zijner Kroniek spreekt hij minachtend over het "onbeschaamde Friesche volk dat niets van historie weet" . STOKE'S tijdgenoot, MAERLANT, denkt evenzoo over de "wilde Saksen" en "ruwe Friezen" . Een eeuw later zal de Hollander WILLEM VAN HILLEGAERSBERCH nog in denzelfden geest spreken . En hoeveel wrok en minachting open baren zich in deze woorden van den "clerc uten lagen landen" waar hij in zijne Kroniek gewaagt van de Friezen bij het lijk van den gesneuvelden Roomsch-Koning WILLEM II van Holland: "dese Vriesche honden en wisten niet dathet coninc WILLEM die edel man was... ende liepen over hoop daeromme staen als beesten."

MAERLANT, man van veelomvattende geleerdheid, zal den dialoog wel uit de Latijnsche literatuur zijner dagen hebben leeren kennen; wie het Fransch zoo goed verstond als hij, zal ook niet onkundig zijn gebleven van de "débats", "jeux-partis" en "tençons" die in de toenmalige nationale Fransche literatuur den dialoog vertegenwoordigden en die ook door de Belgische trouvères gedicht werden .