Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 19 juni 2025


Ik zou mij nog van een sterkere uitdrukking bedienen, indien er een was, om u juist uit te drukken, welk een indruk haar verschijning op mij maakte. Dadelijk informeerde ik en ik vernam, dat zij Béatrix heette en kamenier was bij dona Julia, de jongste dochter van den graaf de Polan.

Doch deze liaison, die hij uit dépit en zij uit een gril begonnen waren, kon onmogelijk van langen duur zijn, daar Julia, in één woord gezegd, een ongestadige deerne was, die alle vrouwenstreken van a tot z kende, geestrijk genoeg was, om den geest van anderen op te merken en daarvan, als de gelegenheid zich voordeed, gebruik te maken, en slechts zooveel hart had, dat zij hartwater kreeg, als zij te veel gegeten had.

In de vroegere blijspelen ontbreekt bij de vrouwen het diep gevoel en de hartstochtelijke liefde niet, waarvan Julia in de "Twee Edellieden van Verona", als voorbeeld moge strekken; en hoe Shakespeare de innigste liefde weet terug te geven, moge Romeo's Julia getuigen.

LUCETTA. Ja goed, mejonkvrouw, zeg maar, wat gij ziet; Maar ik zie ook, al denkt ge, dat ik dommel. JULIA. Kom, vlug wat! wilt gij gaan? Aldaar. Een vertrek in Antonio's huis. Antonio en Panthino komen op. ANTONIO. Panthino, zeg mij, welk een diep gesprek Hadt gij daar straks in 't klooster met mijn broeder? PANTHINO. Hij sprak van Proteus, van zijn neef, uw zoon. ANTONIO. En wat?

"Brr," zei Hansje en trok bij de gedachte nog een vies gezicht. Allen schaterden het uit. "Vader zei, dat het niet geverfd, maar zoo geboren was." "Of vader gelijk had!" "Julia houdt in 't geheel niet van zoo'n waschpartij. Was dat poesje niet boos, krabde ze niet?" "Wel een beetje, maar Bobbie en ik hebben haar toen stijf vastgehouden." "Arm poesje.

WAARD. Nu, mijn jonge gast, mij dunkt, gij zijt mankeliek; mag ik vragen, waarom? JULIA. Och, goede vriend, wijl ik niet lustig zijn kan. WAARD. Kom, kom, wij zullen u wel lustig maken. Ik wil u brengen, waar gij muziek zult hooren en den edelman zien, waar gij naar gevraagd hebt. JULIA. En zal ik hem ook hooren spreken? WAARD. Ja, dat zult gij. JULIA. Dat zal muziek zijn.

WAARD. Zijn hond gaan zoeken, dien hij morgen, op bevel van zijn meester, aan de jonkvrouw ten geschenke moet gaan brengen. JULIA. Stil, stil, ter zijde; het gezelschap gaat heen. PROTEUS. Wees niet bekommerd, Thurio; pleiten zal ik, Dat gij mijn sluwheid hooglijk roemen zult. THURIO. Waar vind ik u? PROTEUS. Bij den Gregorius-put. THURIO. Vaarwel!

LUCETTA. Het zal, voor wie het aangaat, wis niet liegen, Tenzij men, wat het meldt, valsch uit wil leggen. JULIA. Een liefje schreef u wis daar iets op rijm. LUCETTA. Geef gij, mejonkvrouw, mij de wijs, opdat Ik 't zing'; gij zet wel meer iets op muziek. JULIA. Een niets zet ik geen waarde bij; ik dank; Dus zing 't maar op de wijs van "Luchte liefde".

"Ziezoo," zeide hij tot zichzelf; "nu ben ik zeker van mijn zaak; trouwens als ik onderweg blijf steken, zal de liefde mij vleugels geven." En met zijn touwladder en zijn duivenkooitje ging hij op weg naar Julia, die dicht in zijn buurt woonde. Haar kamer lag achter in een kleinen tuin en had inderdaad een balcon.

"'t Is maar jammer," zei Dolf lachend, "dat de poesjes zelf zoo weinig pleizier van hun horloge hebben." "Maar 't is nu zeker al veel later," zei hij, naar Julia kijkend, die nu het heele troepje met haar ernstige oogen zat op te nemen. "Het pilletje lijkt in 't geheel niet op een recht wijzertje. Kijk, 't is een klein, zwart balletje." "Ja," zei Hans, "hoe laat zou het nu wel zijn?

Woord Van De Dag

schapenhoedster

Anderen Op Zoek