United States or Democratic Republic of the Congo ? Vote for the TOP Country of the Week !


Tegelijk met mij was Gustaaf Gaedecke, een mijner vroegere schoolmakkers, ongeveer zoo oud als ik, van Hamburg naar Apia vertrokken.

Zoo denkende en dravende kwam de koe voorbij het huis van een' koopman, waar de stoep vol pakken en balen lag. En op zoo'n paar balen legde ze Gustaaf neer. Daar kwam de koopman buiten. "Wil je wel eens gauw van mijne balen af, kleine deugniet!" riep hij. Maar Gustaaf, die door het draven van de koe weer heelemaal van de wijs gekomen was, verroerde zich niet.

De oude mevrouw zweeg lang, zoodat Ida begon te vreezen, dat zij door haar nieuwsgierigheid haar goede grootmoeder smart had aangedaan; zij keek bedrukt van haar werk op en staarde in de grillige vlam van het turfvuur in den wijden schoorsteen. »Kind, waar peins je over? Gustaaf is verdiept in zijn courant, waarvan hij al het nieuws voor zich houdt; en jij, praatgraag, zegt niets

mag ik dien hebben en dan jij mijn leeren riem?" "Dat kun je begrijpen!" riep Gustaaf. Nu stond de kindermeid dicht bij hen. Die riep: "Foei! Gustaaf! Dolf doet je zooveel plezier, hij geeft je van zijn speelgoed, en je bent zijn logeetje. Geef den riem toch!" "Neen!" schreeuwde Gustaaf. Nu werd de kindermeid zoo boos: "Ondankbare jongen!" riep ze. "Hier, je zult den riem geven."

Ook had hij het even goed als de menschen zelf. Dat was anders bij den koopman; daar werd hij van de tafel gestuurd, als het aan de lekkere hapjes toe was. Van de slaapplaats, die Gustaaf aangewezen werd, keek hij eerst raar op. Een hoop stroo op zij van de beesten in den stal! Maar 't was er tenminste niet zoo benauwd, als op het kleine zolderkamertje in de stad.

Toen echter in 't volgend jaar de krijgskans ten nadeele van Karel Gustaaf liep, begreep Frederik III, koning van Denemarken, dat thans het rechte tijdstip daar was om de landen te herwinnen, die de Zweden, veertien jaren geleden, zijnen vader Christiaan IV ontnomen hadden. Hij verklaarde dus Karel Gustaaf den oorlog, waarop deze een stouten tocht ondernam, dien niemand vóór hem had durven wagen.

In de laatste dagen van April reed mijnheer Krüger met mij en onze twee knechts naar Apia waar wij in het Hotel International onzen intrek namen. Wij troffen daar mijn vroegeren reisgenoot, Gustaaf Gaedecke, reeds aan, die mij hartelijk welkom heette; wij hadden elkander sinds anderhalf jaar niet gezien.

Uit den tuin kwam Etienne met Cor, den achttienjarigen zoon des huizes, die adelborst was en nu met groot verlof op de Horze vertoefde; hem volgden de meisjes en de jongens, Willy en Gustaaf, uitgelaten van scherts om hun Engelschen oom Howard, dien zij niet begrepen en die Hollandsch van hen moest leeren. Dag Nily! zeide Otto terwijl hij Eline naderde.

Daar op eens zagen ze den kleinen jongen op het gras liggen. Wel verbazend! hoe kwam dat kind daar? De mevrouw van het kasteel viel dadelijk op de knieën bij Gustaaf neer. "Arm ventje," zei ze, "hij slaapt!" "'t Lijkt wel een jongetje van rijke menschen," zei de heer, "maar 't is, of hij uit een geheel ander land is, zie, hij is anders gekleed dan de kinderen hier."

Daar mocht Gustaaf dan bij staan kijken. O, wat viel hem die tijd lang; want Willem wilde altijd, dat hij op de boeken paste, tot de school begon. Eindelijk kwam Gustaaf op de gedachte, maar eens in Willems boeken te gaan lezen. Hij kreeg daar wezenlijk hoe langer hoe meer plezier in en leerde zoo meer, dan hij vroeger ooit gedaan had.