Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 26 juli 2025


ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Gelogen, knaap! want juist, wat gij daar zegt, Was uwe boodschap aan mij op de markt. DROMIO VAN SYRACUSE. Ik heb haar van mijn leven nooit gesproken. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Hoe komt het dan, dat ze ons bij name noemt? Of is dit door een geest haar ingefluisterd?

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Hoe ziet zij er uit? DROMIO VAN SYRACUSE. Zwartachtig als mijn schoenen, maar haar gezicht wordt op lange na zoo schoon niet gehouden, want zij zweet, heer, zij zweet; men zou tot over de schoenen in die zwartigheid kunnen waden. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Dat is een gebrek, dat met water te verbeteren is.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Weg, heks! verdwijn! Kom, volg mij, Dromio. DROMIO VAN SYRACUSE. "Nooit ijdel", zei de pauw; die les is niet van stroo. 81 COURTISANE. Nu, buiten kijf, Antipholus is gek; Want anders stelde hij zich zoo niet aan. Wat! voor mijn ring, veertig dukaten waard, Heeft hij een gouden keten mij beloofd, En nu ontkent hij mij èn 't een èn 't ander.

Waarom werd hij gegijzeld? om een schuldbrief? DROMIO VAN SYRACUSE. Niet om papier, maar om een sterker ding; Een keten, keten was 't! Wat hoor ik, kling ling ling! ADRIANA. Hoort gij de keten daar? DROMIO VAN SYRACUSE. Neen, neen, de klok. Het is mijn tijd van gaan; 't Was twee, toen 'k hem verliet, en 'k hoor het één daar slaan. ADRIANA. Een uur zou weer teruggaan, wees niet dom!

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Hoor, meisje, wat is dat? gij laat ons toch in, naar ik meen? Gij hebt reeds het antwoord. En dat was neen. DROMIO VAN EPHESUS. Wel zeker, ja, help haar; zij kan 't niet alleen! ANTIPHOLUS VAN EPHESUS. Kom, kreng, laat mij binnen. Waarvoor? vraag ik maar. DROMIO VAN EPHESUS. Heer, bons op de deur. Ja, bons ze uit elkaâr.

DROMIO VAN EPHESUS. Dat zeide hij, mijn meester; "'k Weet niets," riep hij, "van huis of vrouw of lief." 71 En zoo breng ik, door zijne schuld, mijn boodschap, Niet op mijn tong, maar op mijn schouders thuis, Want, kort en goed, zijn rans'len dreef mij voort. ADRIANA. Terug, schavuit, en breng uw meester hier. DROMIO VAN EPHESUS. Terug? en dan met slagen weer naar hier?

ADRIANA. Door u, en met dit antwoord kwaamt gij thuis: Hij had u afgeranseld en, bij 't slaan, Mijn huis als 't zijn, mij als zijn vrouw geloochend. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Dus hebt ge met deze edelvrouw gesproken? Van waar die afspraak? en wat wilt ge ermee? DROMIO VAN SYRACUSE. Ik, heer? ik heb haar nooit gezien voor nu.

ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Zoo, maar er zijn menschen genoeg, die meer haar hebben dan verstand. DROMIO VAN SYRACUSE. Maar ook van die heeft elk nog verstand genoeg om zijn haar te verliezen. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Zoo, gij hebt daar harige lieden voor onnoozele halzen zonder verstand verklaard.

DROMIO VAN SYRACUSE. O ja, als hij een pruik koopt en daardoor zijn verloren haar herkrijgt van een ander man. ANTIPHOLUS VAN SYRACUSE. Waarom is de Tijd zoo schriel met haar, terwijl het toch zulk een welige uitbotting is? DROMIO VAN SYRACUSE. Omdat het een zegen is, waar hij beesten mee beschenkt; en wat hij den mensch in haar heeft te kort gedaan, dat heeft hij in verstand vergoed.

Vervloekt zijn hand, ik kon hem nauw verstaan. LUCIANA. Sprak hij zoo zacht, dat gij 't niet vatten kondt? DROMIO VAN EPHESUS. Neen, hij sloeg wel zoo hard, dat ik zijn slagen maar al te goed kon voelen en met dat al zoo onduidelijk, dat het mijn bevatting te boven ging. ADRIANA. Maar 'k bid u, zeg mij, komt hij nu naar huis? Hij leeft, zoo 't schijnt, om mij pleizier te doen.

Woord Van De Dag

soepe

Anderen Op Zoek