Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 28 juni 2025
Zou ie nog op 't kastêl of de fooi oan 't verteeren zin! 't Is al zeuven ure. Die jong! die jong! Wiest 'k 'et moar." "Loa'k dan doen wa'k zei," sprak Doortje: "'k Zal noar 't huus van de b'ron goan. Is ie dóár blieven hangen, dan is 't niks; en is ie in 't veerhuus, dan za'k 'm van doar meebrengen. 'k Roaj da'k niet langer zuum."
Haar hart klopte: Zoo bij de b'ron! "Is Bart nog hier?" vraagde het meisje aan den bediende die haar de deur opende. "Bart wie is dat?" "Wel, de kleinzeun van d' ouwe Wessels," hernam Doortje: "Het ie geen pacht gebrocht?" "Daar weet ik niets van," antwoordde de knecht schouderophalende: "Maar ik zal 't eens vragen. Kom binnen?"
De lieden in den molen verheugden zich trouwens ook nog op iets anders: zij wisten immers allen, zoowel de arbeiders in de fabriek, als Mina en Doortje in de keuken en Peter in den stal, dat er spoedig eene bruid in huis zou komen; voor hen, die oogen hadden om te zien, was het zonneklaar, dat de heer Selldorf en "onze Lise" een paar zouden worden.
Nu is het niet pleizierig, ieder keer als men een boodschap van papa of mama komt doen, of bij Lodewijk of Doortje spelen komt, altijd door mijnheer of mevrouw, of de juffrouw, of de meid somtijds, tegen Lodewijks of Doortjes rug gezet te worden, om met de ververschte overtuiging dat men een hoofd of een half hoofd kleiner en een ware peulschil is, naar huis te gaan.
"Help! help! ik ben zoo flauw!" klonk het uit Alfreds mond, en Frerik en Doortje liepen op de plaats toe, waar de jonker voor hen door de duisternis onzichtbaar, gestaan had, en waar Frerik hem nu, schier bewusteloos in zijn armen opving. Goede raad was duur.
Frerik lachte zenuwachtig; Doortje had geen woorden, en de jonker, nog versuft door de slagen, die ook zijn oogen hadden getroffen, zocht zich, scharrelende, uit de voeten te maken. Na eenig zwijgen want zwijgen is veelal de tolk der eerste blijde aandoening des wederziens bij geliefden volgde er een schielijk geuite verklaring van hetgeen er zooeven gebeurd was.
Alfred scheen een oogenblik door de op overredenden toon gesproken woorden van het meisje tot betere gedachten te komen: doch, dat betere gevoel was spoedig onderdrukt, en Doortje nogmaals naderende, zocht hij haar opnieuw door de schoonste woorden voor zich te winnen; deed haar gevoelen, dat slechts één woord van hem aan zijn vader, den ouden Wessels van de plaats kon verjagen, te meer daar de tabak nu verhageld zijnde, hij niet zou kunnen voldoen; gaf tevens te kennen dat hij in staat was alles bij het oude te doen blijven; beweerde, dat een enkel zoentje, aan hem gegeven, den jongen dien ze lief had toch geen schade zou zijn, en besloot, terwijl hij een zwaargevulde beurs te voorschijn haalde en haar die met geweld in de hand drukte: "Zie, poezele Doortje, dát kan de jonge Wessels niet geven; dat kan ik alleen...."
"En dát en dát en dát kan ik geven!" riep Doortje, terwijl zij met het uiteinde der lange beurs, waarin verscheidene rijksdaalders waren, den ondeugenden knaap eenige flinke slagen in het aangezicht toebracht. "Dat kan ik gêven! Der der der !" ging zij voort, terwijl de ombeursde rijksdaalders telkens met de tronie van den jonker in onzachte aanraking kwamen.
Zie hier Doortje," besluit hij, terwijl hij een portefeuille uit den zak haalt, en er eenige banknoten uitnemende, ze met bevende handen voor haar op de tafel legt: "Zie hier drie honderd vijf en zeventig gulden. Ze zijn voor u, en voor hem dien gij lief hebt. Ik hoop dat gij ze zult willen aannemen.
Doortje kwam binnen, dat wil zeggen in de gang; de bediende verdween. Na eenig wachten kwam hij terug en boodschapte het meisje, dat de baron reeds sedert een geruimen tijd op reis was, maar dat de jonker zoo terstond zou komen om haar te woord te staan.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek