Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 9 juni 2025


Om den wagen ruischte geheimzinnig de wind en vielen de platane-bladeren en Davus en de voerman snurkten.... Voor het herbergje rammelde telkens het uithangbord: IN DE PYTHIA.

Maar ik vreesde hen te naderen, omdat wij beiden betooverd waren. En toch naderde ik. De mannen keken verwonderd op naar den ezel, die daar naderde op roode hoeven, goudbeslagen en een in feestgewaad gehulde, blonde jonkvrouw op zijn rug. En een der mannen naderde op zijn beurt. En toen ik hem aanzag, herkende ik Davus, van wien ik sedert maanden gescheiden was.

Die nacht, misschien zoû het weêr hergloeien door helsche machten: nu stond het slechts verlaten om ons op, immens, leêg en grijs.... Waar ben ik! stamelde Charis, die ontwaakte. O, wat een droom! Charmides, Charmides, vluchten wij? Zij wierp zich op mijn rug. Maar plotseling hoorde ik een stem: Mijn heer! Mijn heer Charmides! Vergeet ge dan uw knecht! Vergeet ge dan uw trouwen Davus!

Davus, uit de schuur bij de stadspoort, voerde de postbuffels en spande ze voor den wagen. Wij reden de stad door, zoekende naar de herberg, die de poortwachters hadden genoemd. Een bont krioelende menigte vulde de groote stad, wier breede straten met prachtige portieken en van vergulde Nikè's pralende paleizen voerden naar het forum.

In mijn kleinen, metalen reisspiegel zag ik, dat ik er uit zag, als Davus, een schim gelijk! Postmeester, zeide ik. Wij zijn moê. Ik zoû niet gaarne morgen weêr voort willen trekken. Ik moet naar Hypata en de weg is lang. Ik wensch een paar dagen hier te toeven. Kan dat? Voorzeker, heer Charmides, zeide de postmeester. Uw kamer is de uwe, voor u en uw knecht.

Ik stond stil, steil op mijn rechte pooten, mijn ooren steil en steil mijn pijnlijken staart, dien Davus niet los had gelaten. De drie zwijnen tolden wanhopiglijk om hun dikke zelve rond als wisten zij niet meer wat nu te doen.

En toen Davus, vloekende opgestoven, mij weêr wilde bestijgen, steigerde ik, wierp hem weder af en zette het op een loopen. Als of ik een ezel-op-hol was! Naar de zilverasters! Naar de zilverasters! suisde het in mijn arme ezelehoofd. Naar de zilverasters terug! Den geheelen langen weg terug! Meer dan dertig mijlen terug! Ik rende, ik holde. In den avond, die viel, holde ik terug.

Een ontzétting rilde door mij heen, maar ik begreep dadelijk niets te moeten laten blijken. Charis zelve begreep niets, wist niets van dien machtigen toovenaar; voor Davus was Chersonezus' naam niet meer dan welke andere klank! Alleen voor mij was hij de ontzetting! Wat kon ik doen? Vluchten met Charis?

Zoek de roode amaryllis-tuinen! riep ik hen toe in een ingeving, dat die bloemen zouden worden gekweekt zoo als de zilverasters werden gekweekt. En ik vluchtte weg, door het feest, dat zoo vreemd scheen geworden, zoo vaal van tint, alles spokebleek in onwezenlijkheid. In het diversorium vond ik Davus. Waarom ben je hier? vroeg ik en mijn stem klonk bleek ook als van een spook.

Voor de herberg lag de schoone Nausistrata, half bezwijmd nog, in een leunstoel en haar man, Demifo, en de postmeester en hare vele slavinnen beijverden zich om haar rond. En Davus riep reeds van verre: De ezel sloeg vlèrken uit: wij hebben het

Woord Van De Dag

muggenbeten

Anderen Op Zoek