Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 9 juni 2025
Eet thans de heilige bloem: de goden van Eleuzis gunnen het u... Ik knielde in huiverende vroomheid neêr. Ook voelde ik, dat Davus knielde en dat de drie zwijnen zich vernietigden op den grond, voor zoo ver een zwijn zich op den grond in vroomheid vernietigen kan, want zij gromden altijd, hoe zachtjes ook.
Neen, heer, zeide Davus; een kind zijt ge niet geworden en wat ge geworden zijt, toen ge op eenmaal bij de stadspoort verdweent en den volgenden dag weêr verscheent als of niets vreemds u geschied was, durf ik niet zeggen, hoewel de vreemdste veronderstellingen mijn arm hoofd soms bedringen; zoo ik u waarschuw, is dat alleen om u, zoo mogelijk, te bewaren voor mijne oogen te verdwijnen, als ge een mooie vrouw ziet.
Zij zouden den reiswagen achter de stadspoort ter zijde geleiden uit de drukte van het verkeer en zij stonden toe, dat Davus mijn rug besteeg!! Het is toch maar een vreemde ezel! zeiden de wachters en de wachten zeiden: En niemand weet aan wie hij behoort! En Davus slingerde zich op mijn rug. Daar zat hij, mijn knecht op zijns meesters rug en ik voelde in mijn grauwe flank zijn hiel!
Davus! riep ik. Davus! Ben je wakker?? Waar ben ik? vroeg Davus met zwakke stem. Bij de posthalte, antwoordde ik. Kom Davus, kom bij en sta op... Wat is er gebeurd? vroeg Davus, wankelend uit den wagen komend. Je bent van schrik bevangen, zeide ik; door dien plotselingen storm. Je bent bezwijmd en ik heb maar zelf gemend... Heer! zeide Davus, een schim gelijk.
Charis, gerust gesteld, omdat zij gezeten bleef op mijn rug, keek links en rechts en vroeg de zoete vragen van een kind. Maar Davus riep: Heeren opzieners, zegt men niet, dat Chersonezus bekend is met de geheime krachten en zoû hij mijn heer niet onttooveren kunnen? Wat de opzieners antwoordden, verstond ik niet in mijne verwarring.
Ik huiverde toen ik den wagen besteeg. Maar te blijven in dit kleine gehucht.... Het was ondoenlijk. De verveling grijnsde er mij tegen. Wij gingen. Davus, zwijgend, mende. Wij aten, onderweg, in den wagen. Telkens regende het, striemden de regenstralen. De weg was een lang, lang moeras van modder.... Davus, zeide ik; de avond valt: wij moeten spoedig onze halte naderen....
Aan mijn staart, allerpijnlijkst, marteling, die mij deed denken aan vroegere martelingen, toen ik takkenbossen getorst had en molensteenen gedraaid, hing, als ware het, Davus, liet mij niet los en ik sleepte hem meê, terwijl zijne voeten ondanks zichzelven mede liepen.
De reizigers, die dezer dagen zullen komen en gaan, kan ik altijd wel onder dak brengen, ook al blijft ge langer toeven dan meestal een reiziger toeft. Ik bedankte den postmeester, ik at, Davus verzorgde mijne wonden; ik sliep, ik ging daarna in gepeinzen den weg op.
En de opperpriester ons beval te wachten, tot de priesters het beeld van de godin op haar altaar zouden herplaatst hebben. Intusschen wachtten wij, Charis van mij afgegleden en den arm om mijn nek, Davus en de drie zwijnen rondom ons. En vroom zagen wij uit in het even geschemerde tempelverschiet, van waar de zang en de zilveren muziek nu, steeds zoo zoet trillerend, weêrklonk.
In mijn smartelijk leven dacht ik dikwijls aan Davus.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek