United States or French Southern Territories ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het lichte kleedsel der maagd vloog in de wind en haar vrije lokken golfden zachtjes achter haar neerhangend hoofd; zij verweerde zich wanhopiglijk tegen degene die haar in zijn armen gevangen hield, en vervulde de lucht met haar smartlijke kreten. De zwarte ridder bleef in de weg staan en velde de speer om de schakers af te wachten.

Zij tolden om hem rond en gromden; hij zeide: Claudius Veturius.... Een der zwijnen sprong op, de voorpooten hoog. Gaudentius Rufus... zei de opperpriester. Een tweede zwijn knikte als wanhopiglijk met zijn kop en snorkte hevig. Euzebius Silvanus... noemde de opperpriester het derde zwijn.

Ik stond stil, steil op mijn rechte pooten, mijn ooren steil en steil mijn pijnlijken staart, dien Davus niet los had gelaten. De drie zwijnen tolden wanhopiglijk om hun dikke zelve rond als wisten zij niet meer wat nu te doen.

Ver is uw bruidegom, meende de hoofdman; en zijn vrouw zult ge zoo gauw niet worden! En zij voerden ons terug, door den appelebongerd: er was niets te doen dan voort, met mijn bedroefden last, tusschen hen mede te stappen... Toen, omdat ik Charis noch redden, noch zelfs te troosten wist, balkte ik wanhopiglijk luid uit naar den stralenden zomerhemel.

En beide spartelden wanhopiglijk. Aldus aaneengehecht, zagen zij den sterken angel niet, die, aan een zijden snoer gebonden, langzaam omhoog kwam en in de vinne drong van den verzadigden snoek, beide optrok en ze met krachtigen zwenk op het gras smeet.

Hij herkende Machteld bij de eerste blik, maar de zwarte ridder die haar wilde omhelzen en tegen dewelke zij zich wanhopiglijk verweerde kon hem niet dan als een vijand toeschijnen. Op dit gedacht trok hij de bijl van onder zijn kolder, klom op de dorpel van het venster, en liet zich als een steen op de vloer der zaal vallen. "Boze schaker!" riep hij de zwarte ridder toe. "Eerloze Fransman!

En nu ik eenmaal stil stond, wist ik, dat ik niet verder kon, uit vermoeidheid ten doode toe, niet vèrder kon, dat diepe ravijn neêr en ginder weêr op, in den slagregen, die stortte neêr. O mijn heer! O mijn heer Charmides! klaagde Davus, die reeds gewend aan de zwijnen scheen en tusschen hun drieër rondgetol de armen wanhopiglijk rekte en de handen wrong. Ik balkte, heel wijd.