Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 12 juni 2025
Plinius kwam aan, gehuld in luchtige synthesis en soleæ aan de voeten. En nu, vrienden, aan tafel, noodde hij hen. .... Je laat me ook nooit uitspreken, verweet Cecilius, boos. Broêrtje en Cecilianus vlijde zich tegen hem aan; niet boos zijn: ik heb al zoo een honger....!
En het volk, na die wel mooie, vroolijke, maar toch wel erg "statarische" Bacchides, die het nog frisch van aandacht had kunnen waardeeren èn om de pracht, èn om Cecilius en Cecilianus vooral, ontspande in kluchtige vroolijkheid om wat gedaan werd voor het siparium....
Hij rees, ging met Parthenius meê. Trappen af. Vele trappen af, die hij al kende. Droom, die zich herhaalde. Prætorianen onder aan de trappen. En bij de lage poorten der onderaardsche gewelven.... Eén poort opende Parthenius.... Cecilius trad binnen. Hij wist het al, deze nachtmerrie en dit spooksel. Hij bevond zich in een lange, lange galerij.
Maar toen was ik gezond; nu ben ik wel een beetje ziek, als ik straks voor u moet zingen en spelen. Je hoeft niet te zingen, noch te spelen, zei Plinius. Toen zij aankwamen te Laurentum, in de villa, riep Plinius Hermes, den vrijgelatene. Hermes, beval hij; breng Cecilius in een cel, die op de zee uit ziet. En zeg Zozimus hem gezelschap te houden.
Toen wierp hij de dobbelsteenen op de tafel en nam lachend het bewijs weer tot zich. Bij Jupiter! riep hij, nu weet ik waarom gij naar Antiochië zijt gekomen: om uw fortuin te maken of te verbeteren. Hier, Cecilius! Present! riep een stem achter hem. Hier ben ik. Ga, beval Messala, en laat de dienaren de kannen en bekers en drinkschalen hier brengen.
Het waren andere soldaten en een andere decanus, dan die zij gezien hadden dien keer toen zij met Martialis in den draagstoel waren meê gekomen, maar de decanus en zijn soldaten herkenden hen, van het Theater. We waren toch geschilderd en met pruiken op? zei Cecilius. Met van die hooge pruiken op? zei Cecilianus. Het deed er niet toe: de decanus had hen toch herkend.
Hij is inderdaad onze pater familias, zei Zozimus; vader van heel zijn gezin van vrijgelatenen en slaven. Hij beschouwt ons, met allen eerbied gezegd, als kinderen, zoo goed is hij voor ons, die zelf geen kinderen heeft. Hij heeft mij gezegd jullie spel te begeleiden met lier of fluit. Wij repeteerden juist, zei Cecilius. Ja, wij repeteerden, herhaalde Cecilianus.
En waarmeê zullen onze blonde komediantjes ons dienen? vroeg hij den knapen. Cecilius en Cecilianus raadpleegden, gewiegeld in de weeke kussens, elkaâr met de oogen. Zij begrepen elkaâr.
Cecilius dan en Cecilianus, hernam Plinius de Jongere, als hij in onderscheid van zijn overleden oom, den grooten natuurkenner genoemd werd; kunnen jullie, lieve knapen, meê komen naar onze villa bij Laurentum, om ons gastmaal met zang, dans en voordracht op te vroolijken? Cecilius en Cecilianus, zeer verrast, raadpleegden elkander, hooge kleur, stralende oogen.
Cecilius, Cecilianus rezen van het pauwe-bed, waar zij elkander in zusterlijke omhelzing hielden omvat: Cecilius, de Atheensche, begon: Zou 't niet, o zuster, 't beste zijn, zoo ik, Tèrwijl gij zweegt, sprak met dien jongeling daar? Doe dat, mijn liefste.... viel in Cecilianus....
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek