United States or Martinique ? Vote for the TOP Country of the Week !


Terwijl ik tevens in het contract verzekerd ben voor alle schade, die aan Cecilius en Cecilianus tijdens hun verblijf ten uwent zoû kunnen geschieden en mij, hun eigenaar, nadeel berokkenen. Voor een som van....? Tweehonderd-vijftigduizend sestertiën.... Crispina rees op. Dat is te veel, dominus, zeide zij. Dat is onzinnig.

En Hero beurde haar lamp op, Hero wuifde met haar sluier, om moed, wie haar toe zwom, te geven, en de beide stemmen, hooger die van Cecilianus, iets lager die van Cecilius, riepen te zamen elkander hun wanhoop, hun angsten, hun smarten toe.

Maar ... hahaha! Ga voort, zeide Messala. Wat verder? Och, 't was een partijtje Arabieren, en wat Joden uit Jeruzalem. Dat was alles. Neen, Messala, zeide Cecilius. Drusus is bang om uitgelachen te worden, maar ik niet alzoo. Welnu, spreek gij dan. Wel, wij hielden den troep staande, en En vraagden of zij een weddenschap met ons wilden aangaan, viel Drusus zijn vriend lachend in de rede.

Heb je niet goed geslapen.... Ik heb gedroomd, zei Cecilius, zich de oogen wrijvende. Van mijn broêrtje. En dat hij ziek was. We kunnen niet zoo lang buiten elkaâr, heer.... Zeg Earinus. Ik durf niet, heer. Gij zijt een voorname jongeling en ik ben maar een komediantje. De zoon van Crispina? glimlachte Earinus. Cecilius keek verlegen.... Ik weet niet.... Het doet er niet toe, zei Earinus.

Leid jij eens die heerschapjes naar de edele Crispina. De soldaat wees den jongens den weg, ging met hen meê, door de donkere parken. Wat is het hier somber.... zei Cecilius. Nou, het wordt nacht, zei Decius. Ja, maar het is hier wèl somber, vond Cecilianus. Met die donkere boomen. Het is hier akelig stil.... Je hoort niets, zei Cecilianus; dan je eigen passen....

En jullie, jochies? vroegen de Prætorianen, die zich weêr zetten bij de kruik en de dobbelsteenen, schrijlings over hun bank. Wij moeten, lichtte Cecilius in; naar het Theater van Pompeïus.... Wij zijn komedianten....

De zon schuinde even het kamertje binnen en voor Cecilius, die lag op zijn laag bed, stond Earinus. Earinus was de jonge gunsteling van den Keizer, nauwlijks enkele maanden ouder dan Cecilius.

Hoe meen je, ziek, dominus? vroeg Cecilianus, nog verbaasder. Wel, bij Herkles, waren jullie dan toen niet ziek? Ziek, dat we dachten, dat jullie dood zouden gaan?! Ziek, zièk, zièk; mager, bleek, slap als vâdoeken?? Ik heb me nóóit zoo erg ziek gevoeld, zei Cecilianus, lichtelijk verwonderd. Ik óok niet! beaâmde Cecilius nog meer verwonderd dan Cecilianus was.

Want anders worden de heeren weêr kwijnende lelies. Verbeeldt je toch, zei Cecilius. Wij! Kwijnende lelies....! Kwijnende lelies!! herhaalde Cecilianus, oogbrauwen opgetrokken met hoogst onbegrijpelijk gezicht. Dus mag ik blijven, denken jullie? twijfelde de dominus. Natuurlijk, dominus, zeiden de jongens.