Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 28 oktober 2025
Bekker liep maanden lang iederen morgen over de Sarphatistraat waar hij niets te maken had. Hij hield van een schoolmeisje van een jaar of zeventien en liep vijftig pas achter haar of aan de overzij van de straat en keek naar haar. Hij heeft nooit geweten hoe zij heette, nooit een woord met haar gesproken. In de Kerstvacantie was-i ongelukkig.
Bavink, Hoyer en Bekker hadden alle drie al zoo vaak naar 't oudheidkundig museum in Leiden gewild en nu zou 't er dan van komen. En Kees moest mee, die deed wat de anderen deden. In Leiden zou ik hen vinden. 't Was in December. Ik stond achter op de tram, heelemaal achter op. De tram reed maar door 't land en stond stil en reed weer, uren duurde 't, de landen lagen eindeloos.
"Niets meneer!.... niets meneer!" herhaalde Bernard met dreigenden wrevel en klimmende drift. "Wat heb je dan te ginnegappen en wat wou je wijzen aan Willemse hier?.... Kom hier!...." Bekker kwam loom aanloopen. "Gauw wat! Kom hier!" riep Bernard. "Wat heb je te lachen, vlegel!" En hij gaf hem een harden klap in 't gezicht. "Au!" huilde Bekker, achteruit stuivend.
Toen dorsten we niet verder en liepen maar weer naar Amsterdam terug en liepen achter elkaar langs de Naarder trekvaart en zongen, en een boerenmeid zei tegen een boerenjongen: "D'r het niks van in de krant 'estaan jong, hoe vin je dat nou? wist jai d'r van?" Dus deden we maar niks. Ja toch, in dien tijd maakte Bekker z'n eerste gedicht. 'k Weet 't nog heel goed, 't was op een Zondag, natuurlijk.
En dan gingen we de zon op zien komen aan de Zuiderzee, behalve Kees, die naar huis ging. Hoyer klaagde over de kou, maar Bavink en Bekker wisten nergens van. Die zaten op de steenen onder aan den zeedijk met de oogen half dicht en keken tusschen hun oogharen door naar de dansende gouden pijltjes die de zon in 't water maakte. Stapelmal werd Bavink er van.
Toen begon Bekker weer over de hei te praten. Daar wilde-i stilletjes wonen en maar afwachten wat God met 'm voorhad. Doen kon je niks. Hij was erg weemoedig. Ik had bezwaar tegen die hei: 't is er zoo droog. En ik vroeg Bekker waar-i van leven wilde, dat boeren van kantoorheeren lukt gemeenlijk niet al te best, behalve in Amerika, waar allerlei leugens van geloofd worden.
Aan den rand van 't trottoir zaten we tot lang na twaalven, zoo maar op de straatsteenen en waren weemoedig en tuurden naar de klinkers, en van de klinkers naar de sterren. En dan zei Bekker, dat-i eigenlijk medelijden met z'n baas had en ik probeerde een gedicht te maken, en Hoyer zei, dat-i opstond want dat die blauwe steen zoo optrok.
Eén geluk: de menschen, die altijd in de benauwde luchten verkeeren, hebben me niet noodig. En misschien zou 't zonder Hoyer ook nog wel gaan. 'k Zal toch eens informeeren of 't mag, dat twijfelen. Met den agentuur en commissiehandel is 't slecht gegaan. Die commissiehandel was heelemaal larie, dat had Bekker er maar bij laten zetten omdat 't goed stond.
In de verte begon er een klagelijk te loeien. Een paard holde heen en weer, je hoorde 't maar zag 't niet. De koe bij ons blies en werd onrustig. Bekker zei: "'t Is hier goeie. Zoo moest 't maar blijven."
"Kijk dan toch uit, je morst er de helft weer overheen, ezel!" pruttelt Krasser, als Keesje het hem gevraagde in een behoorlijk hellenden stand toereikt. "Is het nu gedaan? 'k Zal het aan meneer zeggen, hoor, naarheid!" knort juffrouw Bekker, als Keesje, na zich van het zijne te hebben voorzien, onder tegen het blad een slag geeft. "Dag, juffrouw!" Bons! de deur valt dicht.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek