Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 2 juni 2025
Links op den achtergrond, onder een groote plek open hemel, schuilde een oud-Flora-borstbeeld, op een blauwsteenen voetstuk, in een uitgebreide nis van bloemende boompjes, seringen, jasmijnen, een gouden regen, wech.
Mathilde ging slenteren door den tuin; de warme wind nam haar haren, en speelde ze wech uit haar gezicht, de zon walmde neêr op haar hoofd; de kleuren lachten vlak uit om haar heen. In de om haar hoofd vlagende heete wemelingen bewoog Mathildes teedere vleesch boven den grond, in de weeke rijzing der onder het grijs deinende leden.
Ja, meneer, zeker, zeker, ... ik beloof 'et u ... Toen ging Jozef langzaam wech. 't Was negen uur geworden. Nu kwam Dientje de werkmeid binnen met een dampende kop koffie voor Marie. Dientje had een breeden mond, dikke lippen en alles verder in haar gezicht was dik en klein; zij was leelijk maar goedig. Hier, Mietje, zeî ze, koffie, ze is sterk, hoor, ... Pas op, bran je niet.
Maar snel, als raakte de vleugel van een voorbijvliegenden ouden grijzen verlepten vogel haar achterhoofd aan, wipte het gezicht van de kamer op den Oudezijds-Voorburgwal, en Jozef, die de stoep opkwam, en hun eerste kus, door haar gedachten, en wech was het weêr, vernietigd onder het beeld van den aanstaanden dag, dat haar gelijk de prijsuitdeeling den scholier, als een vaag, groot, zwaar donker lichaam, als een in haar verbeelding gewrongen balk, onder zich neêrdrukte.
Neen, hoe was het ook weêr gegaan? Die man, wat toch "die man"? Het was toch Jozef geweest! ... Jozef! ... Jozef! ... Een man had daar gestaan, was met zijn hand over haar heen gegaan ... Een man ... O, God, o, God, waar ben ik? wat is er! ... Ik word gek!... Wat was dat toch? Een vreemde wind uit de hel, die voorbij is gegaan ... Er is iets wech, er is iets van me wechgegaan!
"Och, lacy, god, het is altemael verloren: "Wat coste dat ic daaraen hebbe geleit! "Hadde ic dat so wel gheweten te voren, "Ic woude van der joncfrouwen hebben ghescheiden." Dus is die ridder uutghestreken In eenre duustre avontstont, Hi is gaen dwalen aen gheenre wilder heiden, Die wech en was hem onbecant. Daer nae wart hi des ghevens mat, Want sinen staet die quam ten ende.
En toch, neen, wél was zijn liefde dood! Daar kwam een huivering van uit de verte over Mathilde, door de ruiten, door het behangsel. Zij hoorde Jozefs stem als heel ver wech praten, maar in een anderen, onbekenden, een ijselijk vreemden toon. Het was zijn stem niet meer.
Zij ging er meê trouwen, Zij was een groote dame, en ging trouwen ... Met wien, wel met Jozef natuurlijk, met Jozef ... Hij was altijd bij haar geweest, nu ging zij met hem trouwen ... Zij was nu een getrouwde vrouw ... Zij gingen samen wandelen, heerlijk, de menschen keken om naar zoo'n mooi gekleede en gelukkige man en ... Dat was weêr een benauwde nacht, wat trokken zij toch haar lichaam uit elkaâr? moest zij dan zoo gemarteld worden? ... Een stuk van haar lichaam, dat er zich van afscheidde ... O, God, men had van haar lichaam afgescheurd, datgene, waarom Jozef zooveel van haar hield ... Want nu bleef hij wech, zij zag hem niet meer, hij bleef voor goed wech, ... Jozef, Jozef was dood ... Het groeide op en werd hooger naast haar, het wezen, dat uit haar was voortgekomen ... Jozefs gezicht was er in afgedrukt, maar altijd bleef het tusschen haar en Jozef ... als een onoverkomelijke scheiding ... En Jozef veranderde van trekken, hij leek niet meer op den vroegeren Jozef, het was een vreemde man, het was Jozef niet meer ... Want hij was dood, lang dood, wechgezonken onder den grond ... Zie, daar was zijn gezicht, aan de zoldering, aan den wand, op de vloer.
En daarna lachte zij weêr in zich zelve met gesloten mond, met denkende oogen over de vloer, terwijl de lach met rukken uit haar schuddende borst opsteeg, met een gekreun door haar keel, als een wind uit haar neusgaten wech woei. Zij kon zich nog niet van Zich zelf losmaken en op een afstand haar eigen ik en haar toestand beschouwen. Zij was nog geheel in zich zelve.
Hij kon uiterst zelden met zijn aan-staande alleen zijn, mocht haar nooit een cadeautje maken en weken gingen voorbij, zonder dat hij zijn liefde anders kon laten merken, dan in den langeren handdruk en in de ontmoeting van hun oogen, die plotseling warm werden en vreemd en verlegen mekaâr aankeken in oogenblikken, dat de heer de Stuwen even wech was gegaan of de koerant las.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek