Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 25 mei 2025


Maar hun vreugde was kort, want zij vroegen mij weldra om vrede. Wat deed Haarbaard ondertusschen?" "Ik was ook in het Oosten," zei Haarbaard, "maar om met een vrouwtje te vrijen. Ik schertste en stoeide met het sneeuwblanke schepsel; 't kind was gelukkig met mijn gunst. Wat deed Thonarr ondertusschen?"

Die zal je verder den weg wel wijzen naar de landen van Wodan. Je kunt er vandaag nog gemakkelijk komen." Toen zeide Thonarr: "Laten wij het gesprek maar verbreken. Spotten is toch het eenige wat je kunt. Maar pas op, als wij elkander ooit weer ontmoeten, dan zal je weigering hevig worden gewroken, hoor!" Toen ging hij heen.

Maar boeven en dieven mag ik niet overbrengen, alleen eerlijke lieden. Noem mij ten minste je naam, als je met mij wilt varen." Toen noemde Thonarr zijn naam. Hij vertelde, dat hij de zoon van Wodan was en de vader van Macht, en dat hij reus Berggevaarte gedood had. En hij vroeg aan Haarbaard wat deze had gedaan. "Vijf volle winters," sprak Haarbaard, "was ik op een eiland, dat Altijdgroen heet.

"Zoo!" zeide Haarbaard. "Maar ik zal je eens wat zeggen; bij Sippia, je vrouw, zit een man op bezoek. Wanneer je misschien met hem zoudt wenschen te vechten, je kunt er je krachten aan meten." Toen zeide Thonarr: "Alles wat voor je mond komt meen je te moeten zeggen, als je mij maar krenken kunt. Maar nu weet ik, dat je liegt!"

Tegenover Thonarr, die verhaalt van zijn krijgsverrichtingen tegen de reuzen en van de weldaden, die hij aan de menschen doet, beroemt Wodan zich op zijn gestoei met vrouwen en meisjes en hoont den dondergod schamper. Nadat hij lang is opgehouden en tevergeefs, vragend en dreigend, trachtte over het water te komen, trekt Thonarr af.

Toen Thonarr weer: "Zeg mij, Weetal, o, ik twijfel niet, of ge zult het mij zeggen met welken naam wordt in iedere wereld de nacht genoemd." En Weetal: "Bij menschen nacht en nevel bij goden, masker bij wijze Wanen, lichtloos noemen de Reuzen hem, slaaplust de Alfen, wij, dwergen: wever van droomen." Thonarr keek weer naar het Oosten, waar nu een lage lichtstreep lag.

De Dondergod nam er intrek met zijn dienaar, en toen bij nacht een hevige aardbeving ontstond, verborg hij zich in een zijvertrek, dat zeer ruim was, maar minder groot dan de uitgestrekte zaal. Zoodra het dag was geworden begaf Thonarr zich naar buiten, en zag daar een man slapen, die zoo groot was als het gebergte en wiens snurken de aardbeving veroorzaakt had.

Loge nam den hoorn, dronk hem leeg en zeide: "Dat zou dan Sippia moeten zijn, als zij maar altijd trouw aan haar man was geweest! Maar ik geloof, dat wel iemand die trouw voor Thonarr heeft bedorven." Hem antwoordde Buigster. "Loge, wees stil, hoor, de rotsen dreunen: de bliksemslingeraar keert terug van zijn reis. Hij zal u wel leeren rustig te zijn en geen van de Asen te lasteren."

Kruipt Thonarr dan weer weg in den duim van een handschoen?" Maar Loge vond het toch maar verstandig om stil te zijn en hij zeide: "U, goden, heb ik gezegd wat ik wilde, voor Thonarr trek ik mij terug: die zou mij nog slaan ten slotte." En met een bedreiging aan Egir, den gastheer, dat de vlammen al zijn bezit zouden verslinden, sloop hij heen.

Maar dan komt Thonarr en jaagt Loge heen: zooals het laatste onweer in den zomer de hitte verdrijft. Loge gaat, maar met een onheilspellende bedreiging aan Egir, reeds had hij Thonarr bespot, dat zelfs hij den wolf niet kon dooden, waardoor Wodan eens zou verslonden worden. In den tijd van den graanoogst komen zoo de teekenen van den herfst, het begin van den winter, nadert de godenondergang.

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek