Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 15 oktober 2025
Weg is de bloedhertog: Rinkelt, roomers en bottels. Leve de Geus! Bijten wou hij zijn eigen. De stokken brijzelden zijn gebit. Met hangenden suffen kop, Denkt hij aan dagen van moord en vraatlust. Weg is de bloedhertog: Slaat op de glorietrom, Slaat op de krijgstrom! Leve de Geus!
Nog bleef hij een poos zitten suffen, maar eindelijk ging Paul naar z'n bed. Hij verkeerde ineen staat van denklooze, suizende doofheid.... Hij sliep lang, maar hij droomde den heelen nacht door, druk verward.... Zoo was zijn laatste nacht in de stad.
Alleen bewoog zich tusschenbeide langzaam zijn arm en streek zijn hand over zijn kin of aan zijn oor, terwijl hij inwendig geeuwde. Eindelijk hield alle beweging op en bleef hij, alleen met aandachtig snel knippende oogleden, zitten suffen. Mathilde was ook weêr in haar vórig gepeins wech.
Als we teruggingen, konden we een heelen tijd niets zien dan gele vlekken en voor onze bazen waren zulke tochten heel slecht. Want ik was er op kantoor nog slaperig van en Bekker, die er beter tegen kon, zat den geheelen dag over de zon te suffen en meer dan ooit naar de verlichte boomtoppen aan de overzij van de tuinen te staren en erger dan ooit naar zes uur te verlangen.
Vooreerst hadden ze dezelfde veroveringsmethode als de sommen. Ze zetten ons aan 't werk. Zingen moest je wel, of je wou of niet. Je kon er niet bij suffen of afdwalen. Daar had je nu je zuivere zelfwerkzaamheid. Maar dan ook, de liedjes werden thuis vrijwillig gerepeteerd.
Hij drong niet verder aan; hij had nog Quaerts en de meisjes om te spelen. Wat doe je daar, Jules? vroeg hij, met een blik over de piano. De jongen was daar achter blijven zitten, als vergeten. Hij stond nu op, hij kwam te voorschijn, lang, uit zijn kracht gegroeid, met vreemde oogen. Wat deê je daar? Zit toch niet zoo te suffen, jongen! mopperde Dolf vriendelijk met zijn diepe stem.
Wie zou suffen bij den haard, Daar uw jonkheid keerde? Tooi en plooi uw loovertent, Als toen de allereerste lent' 't Paradijs regeerde! Schalle uw vogel 't uit van vreugd, Met den toongalm die hem heugt Sints uw morgenstralen Ach, maar éens groent onze jeugd, De uwe, duizend malen! Weêr ontwaakt gij, bloeiende Aard!
Hij heeft ons vergeten; bij hem is 't geweest uit het oog, uit het hart! Als het haar nu maar niet opnieuw verdriet doet en somber maakt, ze is toch al zoo aan 't suffen en dwepen! En als ze nu verneemt, dat hij hier in 't land is en niet eens naar haar omziet, dan zal dat haar zeker een schok geven."
De voeten klam in dauw, kil op den rooden steenvloer, had hij staan wachten en suffen in zijn pas opgewaakt hersenleven, alleen, verloren in het niet zijn, in den wijd-witten dood der dingen.... Maar het nevelleger was voorbijgestevend, gestoet, gejacht: latend achter zich de stad weêr open met zijn steenen stegen, waaruit de mist nog rookte.
Nergends gemeenzaamheid, nergends rust. Naar geen enkel kastje kon zij kijken van haar geluk, wech was haar piano om tegen te droomen van heerlijk, wech het teekengerij om meê te suffen van zaligheid. En zoo kwam zij er toe zich angstig af te vragen of er wel geluk en heerlijk en zaligheid was. Jozef amuzeerde zich bizonder, en zij begreep hem daarom niet meer.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek