United States or Luxembourg ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ofschoon de Engelschen en Hollanders zich meer vijanden dan bondgenooten voelden, zouden zij toch spoedig nog eens gezamenlijk een tocht ondernemen op bevel van den raad van defensie. Voor de chronologische volgorde komt het mij echter geschikter voor, eerst eenige andere ondernemingen der Hollanders te behandelen, die zij van de Molukken uit tegen de Philippijnen op touw hebben gezet. Herhaaldelijk hadden de Hollanders reeds getracht in vriendschappelijke verhouding te komen met de bewoners van Mindanao en den Soeloe-archipel, maar veel voordeel hadden deze pogingen niet opgeleverd. Dit lag natuurlijk grootendeels aan de weinige kracht en volharding, die wij toonden om de aangeknoopte betrekkingen in eene duurzame vriendschap te doen overgaan. Weinig kracht? Weinig volharding? Ja zeker! maar het zij verre dit den Hollanders te verwijten. Niet overal konden zij evenveel energie ontwikkelen. Vroeger had de vijandschap met de Engelschen veel van onze krachten gevergd en na het accoord met hen moesten wij zorgen den handel te behouden in de plaatsen, waar wij die bezaten, zooals de Molukken, Banda en Ambon . Ook met de inboorlingen in de Molukken stonden wij op zeer gespannen voet. Te verwonderen was dit niet; wij wenschten monopolie, weerden alle kooplui en voorzagen bijvoorbeeld de Ternatanen niet van de noodzakelijke levensmiddelen. Zij moesten nagelen plukken en wij gingen met de voordeelen strijken. En de forten opgericht om hen tegen de Tidoreezen en Spanjaarden te beschermen, moesten ter bezuiniging worden afgebroken. Lam keurde de harde behandeling, die de Ternatanen ondervonden, af, en dus werd hij als gouverneur in 1621 vervangen door Frederik de Houtman. Coen wilde gehoorzaamd worden. Veel had hij ondernomen en veel ten uitvoer gebracht. Zijne middelen waren dikwijls ruw, hard en wreed, niet evenredig aan het doel, zouden wij negentiende-eeuwers geneigd zijn te zeggen, maar wij houden de woorden terug: de objectieve historicus bedenkt zich, dat Coen geen grootscher doel kende, dan het bevorderen, uitbreiden van de macht der O.-I. Compagnie; hij herinnert zich dat het volk in den tachtigjarigen oorlog en in den krijg in den Archipel gewoon was geraakt aan bloedige tooneelen. En wat zeker niet het minst moet bijdragen tot zachter oordeel over Coen, is, dat men de inlanders niet als menschen beschouwde, maar als andere lager staande wezens. Hoe het ook zij, Lam werd teruggeroepen en Houtman vertrok met de voor de Ternatanen harde instructie, dat eenige forten geslecht moesten worden. Hoe nu aan deze instructie ook door Houtman niet is voldaan, zal eerst later door mij meegedeeld worden. Voorloopig wilde ik het slechts even aanstippen om te wijzen op de moeilijke omstandigheden, waarin wij verkeerden, een der redenen waarom wij zoo weinig gehoor gaven aan de vriendschapsaanbiedingen der inboorlingen van de Philippijnen, waarvan vele, als de bewoners van Mindanao, in voortdurenden strijd leefden met de Spanjaarden. Maar ook onze geringe bekendheid met het land had hieraan schuld. Wij wisten niet of zulk een tocht behalve den afbreuk onzen vijand aangedaan, ons wel genoeg voordeel zou opleveren. Toch besloot Coen, al waren de inlichtingen, die hij had verkregen ook oppervlakkig, een poging aan te wenden om iets meer over Mindanao te vernemen. In de instructie aan Fred. de Houtman, werd dezen, toen hij 11 Juni 1621 als gouverneur naar de Molukken vertrok, het volgende hieromtrent opgedragen: "Alsoo verstaen dat de Comp. op Mindanao seer goeden dienst gedaen can worden, sal UE. derwaerts een schip oft jacht met een goet cargasoen en bequaem coopman senden, soo haast de gelegentheit becompt, en dat principalyck om gout, was, slaven tegen cleden te verhandelen" . Reeds zeer spoedig vond De Houtman gelegenheid derwaarts geschenken te zenden en tevens de komst van een schip te doen aankondigen. Den 12en Juli 1621 schrijft hij hieromtrent aan Coen: "Vernemende, dat eenige Duitsen op 't eylant Solo bij Tagama [Basilan] bij Mindanao gecomen waren, vermoeden derhalve 't jacht Ternate daeromtrent zou zijn verongeluckt, hebben een Chinees schipper, die jaerlycks derwaerts vaert en ons volck de tijding gebracht had, een brief aan den coninck medegegeven met een geschenk en een tulbant. Alsoo mede de Koningen van Mindanao en Boaya nu omtrent 3 jaren tegen elkaer in oorlog zijn geweest, hebben aan ieder derselve een brief in 't Maleisch met een present gesonden en [verzocht] vrienden als te voren te worden, als oock [kennis gegeven] dat wij voornemens waren een schip derwaerts te senden" . Bij beloften bleef het niet. Reeds den 22en Sept. 1621 zond hij het vaartuig De Hont met Christaen Francxz als opperkoopman naar Mindanao. In de eerste plaats moest deze, op dit eiland gekomen, zeggen, dat hij door De Houtman gezonden was, om zoo mogelijk den koning met dien van Boaya vrede te doen sluiten. Hiertoe moest hij alle "devoir aanwenden, belofte doende teeniger tijt een armade daer sullen senden om den Spanjaert onsen gemeenen vijandt alle afbreck te doen"; verder onderzoeken welk profijt voor den handel men zou kunnen bekomen en welke soort van kleedingstukken er den meesten aftrek zouden vinden. De Houtman had gehoord, dat er veel stofgoud op Mindanao gevonden werd; hier moest hij wat van koopen en tevens nagaan of het diep uit het binnenland kwam. Omtrent Tanda "aan de Noordzijde" van het eiland Mindanao moest hij vernemen of daar werkelijk zooveel goud gevonden werd als men zeide. Voorts had hij onderzoek te doen welk soort van fort de Spanjaarden daar bezaten, hoeveel manschappen er in lagen en of men het met eenige macht niet zou kunnen veroveren. Van de ligging der bergen, waarin zich de mijnen bevonden, werd hem opgedragen zich op de hoogte te stellen, of wij daar gemakkelijk konden komen, welke wapenen de bewoners gebruikten, of zij nog heidenen waren, enz. Ook omtrent de hoeveelheden was en kokosolie had hij berichten in te winnen, terwijl hem aanbevolen werd een paar sterke slaven, inboorlingen der Philippijnen (Bisayas), te koopen. Het eiland Basilan zou hij ook aandoen, alsmede Soeloe (het eiland ten zuiden van Basilan liggende). Zooals De Houtman den 12en Juli aan Coen had geschreven, vermoedde hij, naar aanleiding van het bericht als zouden zich op Soeloe eenige "Duitsen" bevinden, dat aldaar het jacht Ternate gestrand was, hetwelk in 1620 van Jacatra over Soekadana, benoorden Borneo om naar de Molukken zou gaan. Indien dit vermoeden juist bleek, werd Francxz gelast pogingen aan te wenden om het volk, geschut en geborgen goederen terug te bekomen. Verder moest hij zijn verblijf aldaar ten nutte maken om te vernemen of de schoone paarlen, die aldaar gevonden werden, op het eiland zelf aan de Spanjaarden werden verkocht, of waarheen de inwoners ze anders vervoerden. Voor het een en ander werd Francxz een cargasoentje meegegeven van 3924.16 realen. Kon hij eenig voordeel op de Spanjaarden behalen omtrent La Caldera dan moest hij dit natuurlijk niet nalaten. Veel tijd zou hij daar echter niet voor hebben, daar in zijn instructie uitdrukkelijk werd vermeld, dat hij zoo spoedig mogelijk, in ieder geval tegen ultimo December, moest terug zijn om "neffens d'ander schepen op den vyant uyt kruuzen te mogen gaan" . De instructie is duidelijk genoeg. Men stak de voelhoorns uit om te ontdekken of er met voordeel eenige handel gedreven kon worden. Waren zij nog heidenen, dan zou deze handel gemakkelijker te verkrijgen zijn dan van de ons vijandig gezinde Mohammedanen of Katholieken. Van het resultaat van dezen tocht is mij zeer weinig bekend. Den 20en Dec. 1621, kwam Francxz te Ternate terug, maar het door hem gehouden journaal, waarin een nauwkeurige beschrijving en kaarten der bezochte plaatsen voorkwamen, en dat Coen werd toegezonden, schijnt verloren te zijn gegaan . Uit een brief van De Houtman aan bewindhebbers weten wij, dat het jacht Ternate niet op Soeloe gestrand was, maar volgens gerucht op zeker eiland Mingidara d. i. het landschap Mangidori op de noordkust van Borneo . Zooals wij uit de instructie gezien hebben, moest Francxz in ieder geval vóór ultimo December weer terug zijn om met andere schepen op den vijand te kunnen gaan kruisen. Hiertoe werden De Maen en hetzelfde schip De Hond bestemd, die den 8en Febr. 1622 opnieuw onder bevel van Francxz uitzeilden. Houtman had hem opgedragen, dat hij zich eerst naar La Caldera zou begeven om den Spaanschen schepen, die mogelijk van Manila naar de Molukken zouden gaan, den doortocht te beletten. Ook moest hij trachten de vorsten van Mindanao en Boaya te verzoenen; mocht een hunner reeds de hulp der Spanjaarden hebben ingeroepen en de andere onzen bijstand verzoeken, dan moest hij dit verzoek voorloopig van de hand wijzen onder voorwendsel van een noodzakelijken tocht naar Japan. Daarna, aldus luidde de last, zou hij zich van Mindanao naar kaap Spiritu Sancto begeven om tot 1 Juli op 's vijands zilverschepen te kruisen, die in Mei of Juni aldaar verwacht werden . Den eersten Juli moest hij den steven westwaarts wenden en door straat Bernardino naar het eiland Capoel zeilen om zich aldaar te ververschen en vervolgens te trachten het in Juli of Aug. van Manila naar Nova-Spanje vertrekkende Spaansche schip buit te maken. China of Japan was het einddoel van zijn tocht. Het resultaat is in korte woorden te melden. Zonder iets verricht te hebben, bereikte Francxz Spiritu Sancto en kwam hier "in het holle water", waar de schepen zoo lek werden, dat zij zich verplicht zagen naar Firando te gaan. Daar werden zij aan den wal gelegd en gesloopt . Tot nu toe hadden dus de bewoners van de zuidelijke Philippijnen nog niet veel bijstand van de Hollanders verkregen. Toch verloren de vorsten van Mindanao en Soeloe het geduld niet. Herhaaldelijk riepen zij onze hulp in tegen de Spanjaarden. Maar hoe gaarne ook, wij waren er niet toe in staat, "wij mogten er niet eens aan denken". Den 28en Febr. 1624 schreven de gouverneur-generaal en raden aan Jacques Le Febvre, gouverneur der Molukken: "De koningen van Mindanao, Solock en Serengany, zoo nog om assistentie aanhouden, zal UEd. mogen aandienen, hoe dat wij alreede eene groote magt naar de Manillas tot afbreuk van den Spanjaard gezonden hebben, dat het ons derhalve niet wel mogelijk is geweest voor dezen tijd hen over de Molukkos (volgens hun verzoek) t'assisteren; hen met een verzekerende, als des vijands magt in Manilla verbroken wordt, dat hunne landen het soulaas daarvan gevoelen zullen; recommandeert hun, bijaldien eenige van onze schepen daar kwamen te paseeren, denzelven allen vriendelijk onthaal en ontzet van verversching te willen doen.... Dit is al de troost, die wij hun voor dezen tijd geven kunnen" . En deze was wel gering: de koningen van Mindanao en Soeloe hadden reeds ingezien, dat zij hun politiek moesten veranderen. Zij maakten vrede met de Spanjaarden en meldden dit aan Jacques Le Febvre, zich verontschuldigende, dat zij het slechts pro forma hadden gedaan om den Spanjaard "te abuseeren". Ondanks deze geruststelling schrijft Le Febvre in waarschuwenden zin aan Pieter de Carpentier: "'t Staet te beduchten van onze assistentie tegens den Spangiaert beginnen te twijfelen. 't Waere niet goed, [dat zij zich] metten Spangiaert vereenichden......, daar in willichden forten te maecken, gelijck men hier rucht". Ook gouv.-generaal en raden betuigen hun spijt aan bewindhebbers over het sluiten van het verdrag en wijzen dan vrij uitvoerig op het nut, dat het eiland zou kunnen aanbrengen. "De koningen van Mindanao en Solock zijn zoolang van ons met belofte van adsistentie gevoed geweest, dat zij eindelijk, ziende daar niets op volgde, met de Spanjaarden bevredigd zijn..... 't Is wel te gelooven, dat zij het niet regt met den Spanjaard meenen, maar ondertusschen brengt de tijd zulke verandering mede, dat zij zich zoo ligt niet van hem zouden kunnen ontlasten als zij wel voornemen. De koning van Serengany heeft mede zijn Goegoege aan den koning van Ternate en aan ons gezonden, om assistentie tegen den Spanjaard te verzoeken, die alreeds een fort op Bessaye gelegd had; op dit eiland [deze kust] van Bessaye heeft de vijand negen vlekken onder contributie, waarvan de drie hem 370 tayl goud 's jaars opbrengen, behalve nog tribuut van rijst en andere victualiën tot onderhoud van zijn garnizoen; d'andere plaatsen geven mede naar hun vermogen, in voege dat de vijand dit fort buiten zijne lasten met profijt is houdende. De inwoners van Serengany, Bessaye en d'omliggende landen zijn meest heidenen, die ligtelijk tot het Christengeloof kunnen gebragt worden, tot welken einde de Spanjaarden daar eene kerk gebouwd hebben, trachtende vast de heidenen tot hun geloof te trekken. 't Is een volkrijk land, geeft veel goud, was, honing en schoone rijst in abondantie; item varkens, hoenderen, bokken, visch en allerhande lijftochten. De Ternataan heeft zijn oog mede op deze plaats geworpen. Zoo het mogelijk is, zal hij dezelve trachten onder zijne subjectie te brengen en Moorsch te maken. Wij verstaan, dat op Mindanao en de landen daaromtrent volk in menigte zoude te bekomen wezen, die nog heidenen zijn, ongelijk beter slag en laborieuser als de slaven, die van de kust gehaald worden, zeer bekwaam om UEds. landen te peupleren. Zoo wij de middelen hadden die kwartieren met eene redelijke magt en ervaren personen eens te bezoeken om volk vandaar te halen, wij meenen de Compagnie dienst daaraan geschieden zoude" . Deze berichten worden aangevuld door den brief van Le Febvre aan den gouverneur-generaal, waaruit deze met zijne raden hunne gegevens putten. Het fort der Spanjaarden te Bessaye, Lappetau geheeten, waartegen de vorst van Sarangani onze hulp en die der Ternaten inriep, hoopte hij met twee

Het garnizoen is ongeveer vijfhonderd man sterk en bestaat uit inlandsche genie- en infanteriesoldaten; de officieren zijn bijna zonder uitzondering Spanjaarden. Toen wij te Soeloe aan land stapten, was het gansch niet gemakkelijk, in de nog zoo jeugdige stad, die nog in de eerste periode harer ontwikkeling verkeerde, een onderkomen te vinden.

20 Januari 1880. het is onstuimig weer; de zee gaat hoog, en een koude regen onttrekt aan ons oog de eilanden en riffen van den archipel van Tawi-Tawi, die zich tusschen Soeloe en Borneo, van het noordoosten naar het zuidwesten uitstrekt, en de zee van Mindoro van die van Celebes scheidt.

Al deze lieden zijn meer dan half naakt. Op Soeloe, zooals trouwens in alle mohammedaansche landen van den archipel, wordt met de voorschriften van den Koran zeer vrij omgesprongen; het klimaat maakt hier bovendien het dragen van dichte sluiers, die het gelaat omhullen, onmogelijk.

Eerst den vijftienden November, des avonds ten zes uren, worpen wij het anker uit op de reede van de kleine, eerst voor korten tijd gestichte spaansche stad op de noordwestkust van het eiland Soeloe.

De opheffing der Orde, in de vorige eeuw, die onder zoo menig opzicht verderfelijke gevolgen na zich sleepte, bracht ook aan het eiland Mindoro een doodelijken slag toe. De razzias der Moros de mohammedaansche Maleiers van Palawan, Mindanao, Soeloe, Borneo en andere eilanden, voltooiden den ondergang van het eens zoo bloeiende gewest.

Herhaalde malen had Spanje expedities naar Soeloe gezonden; bijna altijd keerden zij terug, na een aantal gevangenen te hebben bevrijd, den vijand verslagen en den sultan gedwongen, een traktaat van vrede en vriendschap te onderteekenen.

Toen de Spanjaarden in den archipel verschenen, was niet lang te voren de Islam daar ingevoerd; zonder de tusschenkomst der Europeanen zou hij ongetwijfeld binnen korten tijd deze vadsige, vreedzame, lijdelijke bevolking hebben onderworpen, en zouden de Philippijnen thans in de macht zijn van de mohammedaansche Maleiers van Soeloe en Mindanao.

De gouverneur van Soeloe is bijna altijd gewaarschuwd voor het dreigende gevaar; alleen kan men hem niet met juistheid zeggen, wanneer de aanval zal plaats hebben, want dat weten de juramentados zelven niet. Toen wij te Soeloe kwamen, werd juist zulk een aanval verwacht.

De gezagvoerder, de kapitein Mathieu, heeft de beleefdheid, om onzentwil van zijn voorgeschreven weg af te wijken, en ons naar Soeloe terug te brengen. Wij moeten eene maand te Soeloe blijven, in afwachting van eene gelegenheid om naar het zuid-oosten van Mindanao te vertrekken.