United States or Lebanon ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Zou ik verhoord worden als ik bid voor Rogier? en wilt gij ook voor hem bidden?" Hij spreidde zijn armen wijd in de hoogte Mevena kon zijn oogen niet onderscheiden, maar zij voelde de aanwezigheid van een zwaarkloppend hart. "Ja, laten wij samen bidden."

BOENDALE is het hier geenszins met zijn voorganger eens. In zijn Lekenspiegel sprak hij de overtuiging uit, dat de menschen tegenwoordig even goed zijn als vroeger. In zijn Teesteye neemt hij die stelling in het eerste hoofdstuk reeds weer op, gaat na hoe het komt dat wij het voorgeslacht zoo prijzen, betoogt de waarheid zijner stelling met voorbeelden uit het Oude en het Nieuwe Testament, en hangt daarna een zóó verlokkend tafereel op van de braafheid en vroomheid zijner tijdgenooten dat men een oogenblik aan ironie denkt; doch uit het gansche werk blijkt dat men den dichter ook hier moet houden aan zijn woord. Deze verheerlijking van zijn tijd komt in een eigenaardig licht te staan, indien men haar naast den proloog van het werk plaatst. BOENDALE heeft zijn Teesteye opgedragen aan een machtig en invloedrijk edelman, ROGIER VAN LEEFDALE, kanselier van Brabant en burggraaf van Brussel. Heer ROGIER was blijkbaar een MAECENAS voor BOENDALE. De dichter verzekert dat hij zijne dichtkunst wil stellen ten dienste en ter eere van zijn hoogen beschermer en diens gemalin AGNES VAN CLEVE. Hoog verheft hij beider lof, zelfs hunne namen deelen daarin: wie kan mooier namen bedenken dan: ROGIER EN ANGENEESE?

Des morgens vroeg zat Mevena nog steeds voor haar venstertje te wachten op Rogier, bij de mannen beneden noemde zij nimmer zijn naam. Tamalone wist wel waar zij altoos in stilte aan dacht, doch het maakte hem niet verdrietig, hij voelde in nederigheid, dat iedere dag al vreugde was en om wat komen zou haalde hij de schouders op.

De oogen weêr neêrslaande zag Mevena twee witte vlinders rondom haar dwarrelen, waarvan er één zich lichtkens op haar mouw zette en langzaam hare hand opkroop. Rogier opende toen de oogen en zag het kleine gelaat over hem gebogen in aanvalligen glans van vreugde.

Doch Rogier glimlachte slechts en antwoordde, dat hij dien dag immers niet heen kon gaan en ook den volgenden niet, want de keizer had zijn zin op den burcht gezet, zij moesten wachten, misschien zelfs tot de oorlog gedaan was, want de keizer was ongeduldig geworden toen hij gevraagd had het kamp te mogen verlaten een poos geleden; zij zou moeten wachten, in Pisa weder bij die ambachtslui waar zij veilig was voor haar vader.

Rogier zocht in het struikgewas, het water dat op zijn warm gelaat viel verbaasde hem, en hij liep langzaam terug onder de boomen. En gedurende het eentonig ruischen herinnerde hij zich, op eens licht bevreemd, hoe hij ook in den regen had gestaan op een nacht met Mevena.

Hij vroeg bezorgd wat haar scheelde, maar zij schudde het hoofd slechts en toen hij den schabrak van zijn paard om haar en het kind heensloeg, glimlachte in eenen haar heele gelaat van schoone liefheid, zoodat Rogier dichter bij haar rijdende zeide dat zij hem zéér dierbaar was en hij geen andere vrouw kon beminnen.

Rogier had met eenige mannen het lijk gevonden van Lugina's zoon, die gesneuveld was, en volgde het naar het huis in rouwig bewustzijn, dat er haat van menschen zijn liefste in duister verbergen zoude en voor hem wijken deed.

Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder de lieve Galiëne heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht! daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij uwe Galiëne wilt redden!

Doch tegelijkertijd ook zag hij, dat Rogier niet meer de zelfde krijgsman was, nu zijn hart van smachten week was. En dit bedroefde hem. Carolus had zich over veel te verwonderen dien dag nu zijn gepeinzen hem steeds nieuws openbaarden, en hij zonderde zich van de anderen af. Tegen den avond naderde hij bescheiden Rogier en Mevena, die ver van de soldaten in de schemering fluisterden.