Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 11 juli 2025


MAERLANT'S Martijn's, zijn Spieghel, zijn Rijmbijbel, zijn roman van Troyen zijn door BOENDALE blijkbaar gelezen; gelezen en bewonderd, want meer dan eens verkondigt hij den lof van "JACOB, die dichter hoghe"; in zijn Lekenspiegel noemt hij hem zelfs "'t hooft van alle Dietsche poëten" . MAERLANT heeft in BOENDALE die liefde tot de waarheid gewekt of versterkt, die hem den moed gaf zich zoo onbeschroomd tegenover de priesters te uiten, die hem ook aan een dichter den eisch deed stellen, "dat hi uter waerheit niet en kere"; doet hij dat, dan is hij den naam van dichter onwaardig .

BOENDALE is het hier geenszins met zijn voorganger eens. In zijn Lekenspiegel sprak hij de overtuiging uit, dat de menschen tegenwoordig even goed zijn als vroeger. In zijn Teesteye neemt hij die stelling in het eerste hoofdstuk reeds weer op, gaat na hoe het komt dat wij het voorgeslacht zoo prijzen, betoogt de waarheid zijner stelling met voorbeelden uit het Oude en het Nieuwe Testament, en hangt daarna een zóó verlokkend tafereel op van de braafheid en vroomheid zijner tijdgenooten dat men een oogenblik aan ironie denkt; doch uit het gansche werk blijkt dat men den dichter ook hier moet houden aan zijn woord. Deze verheerlijking van zijn tijd komt in een eigenaardig licht te staan, indien men haar naast den proloog van het werk plaatst. BOENDALE heeft zijn Teesteye opgedragen aan een machtig en invloedrijk edelman, ROGIER VAN LEEFDALE, kanselier van Brabant en burggraaf van Brussel. Heer ROGIER was blijkbaar een MAECENAS voor BOENDALE. De dichter verzekert dat hij zijne dichtkunst wil stellen ten dienste en ter eere van zijn hoogen beschermer en diens gemalin AGNES VAN CLEVE. Hoog verheft hij beider lof, zelfs hunne namen deelen daarin: wie kan mooier namen bedenken dan: ROGIER EN ANGENEESE?

Vs. 1614 vlgg. en 1996 vlgg. Vgl. de uitvoerige mededeelingen daaromtrent bij TE WINKEL, bl. 387 vlgg. Ed. DE VRIES. Bij de opgave der hss. van TE WINKEL, bl. 392 moeten gevoegd de Baseler Fragmente waarover zie: Germania, XXXVII, 410. Karakteristiek van den inhoud door J. KOOPMANS in: Tweem. Tijdschr., 1899. Over den, in den Lekenspiegel opgenomen, Sidrac vgl. TE WINKEL a.w. bl. 396.

Lekenspiegel II, 1, 70: »Men weet dat ter waerheden, Dat Maria, na ende vore, Quam van tser Davids ore." Dat overigens dit voorvoechsel ser by patronymikale geslachtsnamen wel degelik eene samentrekking is van 's her, des heeren, blijkt ook uit sommige zeeusche plaatsnamen, waar dit zelfde ser als sir voorkomt.

Een derde zegt: Zou ik de gansche waarheid bekennen, de priesterschap zou mij vervloeken . Dat BOENDALE het met zulke uitingen eens was, spreekt vanzelf voor wie zich zijne beschouwing van leeken en geestelijken uit een vroeger hoofdstuk herinnert . In zijn Lekenspiegel stelt hij zich nog eens tegenover de priesters, waar hij den ongehuwden staat en het huwelijk vergelijkt.

Dat standpunt zien wij ten minste JAN BOENDALE innemen ongeveer een halve eeuw nadat de Latijnsche vertaling vervaardigd is. In zijn Lekenspiegel zegt hij, sprekend "van Reynaerde ende Ysegrime, Brunen den bere ende den das": Dat dese dinc vonden was, Was al om lere ende wijsheit . Die opvatting bleef gelden ook bij anderen die na hem kwamen.

Woord Van De Dag

doppe

Anderen Op Zoek