Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juli 2025
Zij zijn gedrieën en gaan als soldaten, en een hunner is een kop grooter dan de anderen. Uilenspiegel zette zich neer op den weg, de beenen vooruit, paternosters te mompelen, lijk de bedelaars doen. En zijn hoedeken lag tusschen zijne knieën. Als de drie predikanten voorbijkwamen, stak hij hun zijn hoedeken toe. Maar zij legden er niemendal in.
Indien gij geletterd waart, zou het goed zijn, dat gij onderwijl zekere woorden zoudt spreken, die ik u zou opgeven, maar daar dit niet zoo is, past het u driehonderd paternosters te prevelen met drie honderd ave maria's ter eere van de Drie-Eenheid, en terwijl gij naar den hemel ziet, moet gij er steeds aan denken, dat God de schepper was van hemel en aarde en aan het lijden van Christus, zoo staande als hij aan het kruis.
"Weg met dezen praatzieken domoor!" zei Front-de-Boeuf; "sluit hem in de kapel op, om zijn rozekrans te bidden, totdat het gevecht gedaan is. Het zal iets nieuws voor de heiligen in Torquilstone zijn, om ave's en paternosters te hooren; ze zijn, naar ik weet, niet zoo vereerd geworden, sedert ze uit steen gehouwen zijn."
Een massa paternosters voor de dames der hofhouding, een paar antieke vazen voor Joséphine en voor Napoleon twee antieke cameeën, eenig van bewerking en teekening, voorstellende Achilles en Scipio's zelfbeheersching, bracht hij als geschenken mede.
Toen de ezelen het maatje haver zagen, prevelden zij binnensmonds paternosters van vraatzucht, terwijl zij weemoedig den vloer van de boot bekeken, want uit vreeze van uit te glijden, dorsten zij geen stap verzetten. Daarop zei de schipper tot Uilenspiegel en tot zijnen vriend Lamme Goedzak: Laat ons naar de keuken gaan. 't Is oorlogskeuken, zei Lamme ongerust.
»Zoo zittende, tastte ik naar mijnen rozekrans..... Wat mij nooit gebeurd was ik had hem vergeten. Tot straf legde ik mijzelven twaalf paternosters op..... Ben ik onderwijl in slaap gevallen? Het moet wel. Want om tien uur was ik door Göschenen gekomen; en nu ik hoorde in de verte de dorpsklok slaan ik telde de slagen het waren er twaalf!
Maar uwe handelwijze was verkeerd: gelijk hij, die een hollend paard wil tegenhouden en het bij den stijgbeugel in plaats van bij den toom vat, zelf beschadigd wordt, in plaats van nut te stichten. Onze vrome stichter heeft dertien paternosters bepaald voor den morgendienst en negen voor den avonddienst; gij moet dit getal verdubbelen.
Derhalve, nadat hij honderd van zijn paternosters had opgezegd, hield hij op, riep de donna zonder zich te bewegen en vroeg haar, wat zij deed. De donna, die vroolijk geluimd was en misschien het paard van San Benedetto bereed of dat van San Giovanni Gualberto, antwoordde: Bij God, man, ik beweeg mij zoo hard ik kan. Toen zeide broeder Puccio: Waarom beweegt gij u?
Hij geeft veel aalmoezen, en in het geheim. Na de verrassing van Luxemburg blijft hij zoo lang na de mis verdiept in zijn getijden en daarna in bijzondere dankgebeden, dat zijn gevolg, dat hem te paard afwacht, want de strijd was nog niet afgeloopen, ongeduldig wordt: de hertog kon het een andermaal wel inhalen, om al die paternosters te zeggen.
Ik zelf voelde aandrang om tusschen zooveel ellende te gaan zwerven en nu wil ik achterwege laten, wat ik gerust weglaten kan. Ik zeg dan, dat, terwijl onze stad in dien toestand was, bijna leeg van bewoners, (gelijk ik later van een betrouwbaar persoon vernam) toevallig in de eerbiedwaardige kerk van Santa Maria Novella op een Dinsdagmorgen zeven jonge dames bijeen kwamen, toen er haast niemand anders was en nadat zij den heiligen dienst er gehoord hadden in rouwgewaad, gelijk in die omstandigheden vereischt werd. Allen waren aan elkaar verbonden door vriendschap, nabuurschap of verwantschap en geen een was er ouder dan achtentwintig of jonger dan achttien; elk van hen was ontwikkeld, van edel bloed, mooi gevormd, rijk van kleederdracht en van fatsoenlijk uiterlijk. Het is mij niet veroorloofd hun ware namen te melden, indien de reden althans gegrond is. Ik wil dit niet, opdat zij over de dingen, die volgen en die door hen verhaald en gehoord zijn, in de toekomst zich niet hoeven te schamen. Want de wetten op de vermaken zijn thans wat streng, en waren toen door de bovenvermelde oorzaken niet slechts voor hun leeftijd maar ook voor een veel rijperen zeer zacht. Ook wil ik aan nijdigaards geen gelegenheid geven, die gereed zijn ieder fatsoenlijk leven te bezoedelen, door eenigerlei daad de eerbaarheid der waardige dames te verkleinen met schadelijke praatjes. En opdat ieder later zonder verwarring kan begrijpen, wat elk van hen hun vertelde, ben ik van plan door namen, die met hun hoedanigheid of geheel of ten deele overeenkomen, ze aan te duiden. Aldus zullen wij niet zonder reden de eerste en de oudste Pampinea noemen, en de tweede Fiammetta, de derde Filomena, de vierde Emilia, en wij zullen Lauretta als de vijfde aanduiden en de zesde zullen wij Neifila en de laatste Elisa noemen. Dezen, die nog geen besluit hadden genomen, maar toevallig in een deel der kerk bijeen waren gekomen en als in een kring zich geplaatst hadden om te zitten, begonnen na heel wat zuchten en nadat zij het prevelen van paternosters hadden gestaakt, met elkaar te redeneeren over den aard der vele en verschillende tijdsomstandigheden en na eenige oogenblikken, toen de anderen zwegen, begon Pampinea aldus te spreken: Mijn lieve donna's, gij kunt als ik meermalen gehoord hebben, dat niemand kwaad doet, die goed zijn verstand gebruikt. Het is natuurlijk van iedereen, bij wat er op deze aarde gebeurt, zooveel mogelijk zijn leven te sterken en te behouden en te verdedigen. Men geeft dit zelfs zoover toe, dat het een enkele maal al is voorgekomen, dat zonder eenige schuld menschen om dit te behouden elkaar hebben gedood. En indien de wetten dit veroorloven, in wier betrachting het voor ieder sterveling goed is te leven, hoeveel te meer zonder iemand te hinderen is het voor ons en ieder ander niet zedelijk voor het behoud van ons leven die middelen te kiezen, welke in ons vermogen zijn? Ieder oogenblik, dat ik onze wijze van doen van dezen morgen beschouw en ook die van vroeger en bedenk, hoedanige en welke onze redeneeringen zijn, begrijp ik en gij kunt het eveneens begrijpen, dat ieder van ons aan zich zelf moet twijfelen: en dit nog verwondert mij niet, maar sterk verbaast mij (in aanmerking nemend, dat wij alle vrouwelijk gevoel hebben), dat wij zelf niet bemerken eigenlijk ieder voorbehoedmiddel te vreezen. Wij blijven hier, naar het mij schijnt niet anders dan om er de geheel vrijwillige en noodzakelijke getuigen van te zijn hoeveel dooden hier ten grave worden gedragen en om te hooren of de broeders van hier binnen, van welke het aantal haast tot nul is geworden, op de verplichte uren hun dienst afzingen, of om aan ieder, die hier verschijnt, onzen rang en de grootte van onze ellende te doen zien. Ook: indien wij van hier weggaan, of de lijken of de zieken van buiten zien vervoerd worden of hen aanschouwen, die het gezag der publieke wetten vroeger tot ballingschap dwong voor hun misdaden, en die daar als 't ware mee spotten, dewijl zij gewaar worden, dat de uitvoerders daarvan dood of ziek zijn en met weerzinwekkende brutaliteit het grondgebied afloopen of het schuim der stad, dat op ons bloed verhit is en zich doodgravers noemt en om ons te beleedigen paard rijdt en overal rondgaande met gemeene liedjes onzen trots kwetst. Wij hooren hier niets anders dan: die zijn dood en de anderen zijn er om te sterven, en, indien er iemand in staat zou zijn om ze te hooren, zouden wij overal droevige klachten vernemen. Indien wij naar onze huizen terugkeeren (ik weet niet of u gebeurt, wat mij overkomt) ontstel ik bij de gedachte van een groot gezin er niemand te vinden dan mijn knecht en ik voel al mijn haren te berge rijzen, en het schijnt mij, dat, waar ik er ga of sta, ik er hun schimmen zie en zij mij verschrikken en niet met de gewone herinnering, die ik van hen pleeg te hebben, maar met een afschuwelijk uiterlijk, niet begrijpend, wat hen zoo deed veranderen. Daarom schijnt het mij niet goed zoowel hier als hier buiten of thuis te blijven, en het komt mij nog meer zoo voor van ons dan van iemand, die geen toevluchtsoord heeft en die daarheen niet gaan k
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek