Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 5 juli 2025


OBERON. Dat valt nog beter uit, dan ik wel dacht. Maar hebt gij verder mijn bevel volbracht En den Athener 't sap op 't oog gedrukt? PUCK. Ik vond hem slapend, ja, dat is gelukt, Met het Atheensche meisje aan zijn zij; Ontwaakt hij, haar ziet hij dan niet voorbij. OBERON. Daar is de man. Zorg dat hij ons niet ziet. PUCK. Dat is het meisje, maar de man is 't niet.

De tooverij van de dwergen. De dwergen, zoo goed als de elven, werden geregeerd door een koning, die in verschillende landen van Noord-Europa bekend was als Alberich, Elbegast, Gondemar, Laurin, of Oberon.

OBERON. Geef mij dien knaap en 'k ben niet meer verstoord. TITANIA. Zelfs niet voor heel uw rijk. Komt, elfen, voort! Dit wierd een twist, vertoefde ik in dit oord. OBERON. Nu ga, maar 'k laat u uit dit bosch niet vrij, Voor ik u boeten deed voor uw vergrijp.

De naam Oberon komt reeds vóór Sh. in Engelsche werken voor. Bij Chaucer, in The Knightes tale, vond Sh. ook de figuren van Theseus en Hippolyta, hun oorlog en hun huwelijk, en daar wordt ook vermeld, dat zij samen op de jacht gingen; de Legend of good women leverde hem Pyramus en Thisbe.

OBERON. Zacht, in schaduw van de nacht, Lieve, dan de reis volbracht; Sneller, dan de mane vaart, Doen wij onzen tocht om de aard. TITANIA. Kom, mijn vorst en heer, en zeg Mij uitvoerig onder weg, Wat betoov'ring mij van nacht Bij die stervelingen bracht.

OBERON. Maar wij zijn geesten van een andren kring; Vaak jaagde ik met Aurora's lieveling, En bleef in 't dichte bosch zijn jachtgenoot Zelfs tot de poort van 't oosten, vlammend rood, Zijn zegen stralend op Neptunus' zout, Den groenen stroom verandren deed in goud. Maar toch, maak haast, bedien u van de nacht, Deez' taak zij voor den morgen nog volbracht.

OBERON. Hoe kunt gij zonder blos, Titania, Mij heeklen met Hippolyta, bewust, Dat ik wel weet, hoezeer gij Theseus mint? Waart gij zijn gids niet, toen hij in de nacht Van de eerst geschaakte Periguna vlood? Om wien verbrak hij de' eed van trouw aan Aegle, Aan Ariadne en Antiopa?

Soms kraamt een oude moei een grooten schat Van wijsheid uit, houdt voor een driestal mij, En wil gaan zitten, maar ik spring op zij, En, plomp! daar ligt ze, hoest, roept moord en brand, En heel de kring, die eerst nog in de hand Wou proesten, giert van 't lachen, en roept uit: "Dat was daar van de preek een mooi besluit!" Maar, elfje, daar komt Oberon! Op zij! ELF. En hier mijn meesteres!

O waar' 't voorbij! OBERON. Geen vriendlijk maanlicht, trotsche koningin! TITANIA. Wat, ijverzuchtige Oberon! Wij gaan; Komt, elfen, vlug; ik zwoer zijn omgang af. OBERON. Toef, kreegle vrouw! Ben ik niet uw gemaal? TITANIA. Ja, dan ben ik uw vrouw toch!

OBERON. Terzelfder tijd zag ik, gij kondt het niet, Cupido vliegen tusschen aarde en maan, Met pijl en boog; hij mikte, scherp en lang, Op een Vestale, tronend in het west, En dreef zijn liefdeschicht met zooveel klem, Alsof 't wel honderdduizend harten gold; Maar 'k zag de vuur'ge schicht des jongen gods In 't kuische licht der vochte maan gebluscht; De hooge priesteresse ging haar weg, In maagdlijke overdenking, ongedeerd.

Woord Van De Dag

soepe

Anderen Op Zoek