Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 5 juli 2025
Gij zijt elfen, naar mij toeschijnt, niet waar? De glimworm keek daarbij eenigszins wantrouwend naar Johannes. 'Gij kunt ons als elfen aandienen, antwoordde Windekind. 'Weet ge dat uw koning van de partij is? ging de glimworm voort. 'Is Oberon hier? Wel dat doet mij recht veel genoegen, riep Windekind, 'ik ken hem persoonlijk.
OBERON. Wees welkom, Puck; ziet gij dat fraai tooneel? Nu boezemt mij haar waan toch meêlij in.
Ik zal u een teeken van ons verbond geven. Oberon maakte van zijn halsketen een klein gouden sleuteltje los en gaf dat aan Johannes, die het vol eerbied aannam en vast in zijne hand sloot. 'Dat sleuteltje kan uw geluk zijn, ging de koning voort. 'Het past op een gouden kistje dat kostbare schatten bevat. Maar wie dat heeft, kan ik u niet zeggen. Gij moet maar ijverig zoeken.
Een kikvorsch poogde gearmd met een hagedis een wandeling door de zaal te maken, wat hem slecht afging, daar hij verlegen en gejaagd was en telkens te ver sprong, waarbij hij soms de wandversiering danig in wanorde bracht. Op den troon zat Oberon, de elfenkoning, omringd door een klein gevolg elfen, die eenigszins minachtend op de omgeving neerzagen.
TITANIA. Komt, voert hem naar mijn bloemengrot nu heen; Ziet, 't is alsof de maan weemoedig blikt; En als die weent, weent iedre bloem, hoe kleen, Wijl ruw een maagdebloemke wordt geknikt. Stil, boeit mijn lief de tong, dat hij niet kikt. Een ander gedeelte van het woud. Oberon komt op.
OBERON. Wat gij ziet, als gij ontwaakt, Zij hiermeê uw lief gemaakt, 't Liefje, waar uw ziel om blaakt; Zij het panter, beer of rat, Borstlige ever, aap of kat, Wat het eerst voor 't oog u trad Bij 't ontwaken, worde uw schat! Zij 't afzichtlijk als een pad!
OBERON. Gij ziet wel, hoe dit paar te vechten tracht; Dus haast u, Puck, en hul ze in donkre nacht; Bedek met nevels 't lichte firmament, Zoo zwart als enkel de onderwereld kent; En leid die mededingers zoo rondom, Dat de een niet in 't bereik des andren kom.
'Ga mede, zei Windekind tot Johannes, 'ik zal u voorstellen. En zij drongen tot aan 's konings zitplaats door. Oberon spreidde de armen vol vreugde uit, toen hij Windekind herkende en kuste hem. Dit gaf een gefluister onder de gasten en afgunstige blikken van het elfengevolg.
OBERON. Wees, nimf, gerust; eer hij dit woud verlaat, Zoekt hij uw min en wordt door u versmaad. Hebt gij de bloem daar? Welkom vleugelvoet! PUCK. Daar is zij, Heer. OBERON. Geef hier dan; zoo is 't goed.
OBERON. Nu vlug door 't woud, nog vlugger dan de wind, Of gij de Atheensche Helena er vindt; Ze is bleek van wang en krank door liefdegloed, Want minnezuchten drinken 't hartebloed. Geleid haar hier door uw begoochlingsmacht; Intusschen proev' zijn oog mijn tooverkracht. PUCK. Ik ijl, ik ijl, zie hoe ik ijl: Sneller dan ooit van Parthers boog een pijl.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek