Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 21 mei 2025


De wereld en had hij nog nooit zoo wijd, zoo vlakuit zien liggen en hij verlangde reeds om ievers uit te komen waar er weer huizen en menschen te vinden zouden zijn. De boeren en de peerden in de verte leken hem zoo klein en dat rondtrappelen op het land zoo zot en zoo nieuw. Is 't nog ver, Manes?

Le droit de la Guerre et de la Paix. Paris Guillaumie 1867. Essai Biographique etc. p. LXVI. Zie Lehmann Hugonis Grotii manes vindicati. Delph. 1727 t. I. blz. 268. Ompteda Litteratur des ... Volkerrechts d. 1, blz. 183.

Maar opeens voelde hij eene hand over zijn lijf gaan, tastend in zijn vest, onder zijn hemd, in zijne broekzakken; hij loech inwendig en liet haar doen en ontwiek met de overtuiging dat Manes naar stuivers zocht die er toch niet te vinden waren. Daarmede hervoelde hij de kille vochtigheid van zijn natte broek.

En tusschen al de andere roovers weêrklonk boos, ruw geroep en zij stonden plots in twee kampen tegen over elkaâr. Charis behoort aan Manes! riepen de eenen. Aan Dionyzius! schreeuwden de anderen. Plotseling, in de van lichten flakkerende en spiegelende feestzaal, barstte los een verwoede strijd.

Ze reden naar de brouwerij waar Manes ook al zaken had af te handelen. Treite, blijf hier bij de honden, 'k kom aanstonds. Maar Treite stond zoolang bij de honden tot het hem verdroot.

Ze reden nu door eene straat die uitwijdde tusschen hooge gebouwen en tenden begonnen twee reken boomen waar de huizenreeks ophield. De wind woei er vrijer en koel en van weerskanten den weg lag het land bewrocht in wijde groensel velden, pachthovekes stonden daarin en tegen de verte, lange kazernen van gelijk aaneengereekte werkmanswoningen. 't En zal niet regenen, Manes?

LUCIUS. Geef ons der Gothen hoogsten krijgsgevang'ne, Opdat wij stuk hem houwen en zijn vleesch Ad manes fratrum op een houtmijt off'ren, Hier voor den aardschen kerker hunner beend'ren, Opdat hun schimmen zijn verzoend en ons Op aard door geen verschijningen verschrikken. TITUS. Ik geef hem u, den edelsten, die leeft, Den oudsten zoon der droeve koningin hier.

Aan zijne ooren zat Manes te zagen over zijne winst, en van de dingen die hij aanvangen zou als hij het kapetaal zou vastkrijgen dat zijne moei hem moest achterlaten, en hij wist nu zeker dat die moei ver, in eene vreemde stad woonde en stokoud was.

Hebt gij een oude suikermoei of een ander erfenisje te verwachten, Manes? dan word ik evengauw uw knecht en rijde met een vierspan op de groenselkar! Maar zie, ginder! We zijn er jongen. Vlak te midden 't einde van den weg stond het oud kerktorentje en al de huizekes van 't dorp er dichte rond. Afstappen, gebood Manes en hij klopte zijn pijpje uit. Zand! zand! zand zijn! tierde hij overluid.

Hij neep zijn één oog toe en trok een oolijk gezicht Kerel, ik vind je lollig maar ge stoeft een beetje! dacht hij. Maar als Manes hem weer in 't wezen keek, was de ongeloovigheid er al af en de bewondering en 't goed vertrouwen weer bloot en hij luisterde naar den kerel en zijn wondere knapheid.

Woord Van De Dag

meisjesschaar

Anderen Op Zoek