United States or Sint Maarten ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar reeds een dertig jaar vroeger, in 1525, hoor ik den Noordnederlandschen martelaar »Dirck die rode cuper« dezelfde beginselen over de heiligheid des huwelijks ook voor den priester verdedigen, als hij verlangt, dat »een priester een echte wijff met kynde hebben moet eer dat hij ten outare gaen mach ende een bisschop seven jaeren in den echtelicken staet sal geweest sijn eer hij bisschop werden mach«. Wat eindelijk de anabaptisten aangaat, in ons land zulk eene machtige protestantsche strooming, de meeste hunner secten en groepen hebben het eerbaar, monogamisch huwelijk met kracht voorgestaan en in hunne kringen in practijk gebracht.

"Eens was ick hoogh geducht; geen beyr en quam mij tergen, Geen leeuw en hadder lust om mij een krijght te vergen, Ick was in 't woudt gesien, en overal gevreest, Maer nu ben ick een spot oock van het minste beest, Oock van 'k en weet niet wat: nu rijen mij de kraeijen, Omdat ick mijnen hals niet om en weet te draeijen, Omdat ick niet en ben, omdat ick niet en mach, Omdat ick niet en doe, gelijck ick eertijts plach.

Het eenige dat opmerking verdient in deze vertaling, is de indruk dien MERLIJN'S geschiedenis op VELTHEM ten slotte heeft gemaakt; indruk dien hij weergeeft in deze regels: Wat mach men daer meer af seegen dan?

In een paar dier vergelijkingen bespeuren wij eenige aandoening. Zoo b.v. in deze uit het eerste boek: Daer nae sprack der heilighe man, Die salighe diet ghemercken can "Men mach in menghen synnen "Gods heerscapie bekennen, "Sijne ghenade ende sijne ghewalt.

Sine moeder: Nu seght mi, wel scone man, Wetti iet, waer ghi vonden waert? De jonghelinc: O lieve vrouwe, in enen bogaert Te Damast in ware dinc, Daer so vant mi di coninc, Di mi op ghehouden heeft. Ay god, die alle doeghden gheeft, Die moet sijn ghebenedijt! Van herten benic nu verblijdt Dat ic gheleeft hebbe den dach, Dat ic mijn kint anescouwen mach.

Op den duur gevoelt de mensch echter dat hij niet louter lijdelijk kan blijven. Hij wil werken; "minne en mach niet ledich sijn". Ook het leven der Godheid is tweeledig: naar binnen eeuwig rustend, naar buiten eeuwig werkend. Zoo keert dan de mensch weer terug tot de practijk des levens.

Nu en willic hier niet langer duren: Reinout, vaert met haesten sere, Ende segt Lanseloet uwen here, Dat hi nemmermeer en peinse om mi. O edel vrouwe, van herten vri, Na dien dat aldus wesen moet, So biddic u, edel vrouwe goet, Om een litteken, dat ic mach Metter waerheit segghen, dattic u sach Ende ghesproken nebbe, ende ghesien. Reinout, dat sal u ghescien.

Dats een dinc, dat mi niet en rout Noch emmermeer rouwen en mach, Want ic nie man op eerde en sach, Dien ic meer doeghden an, Dan ic doe minen lieven man.

So dat ic blive in minen staet Ende van den jonghelinc onghequelt, Daer ghi mi dus vele af telt, Dat ic sijns mach wesen vri. Meester: Her coninc here, soe hoert na mi, Edel baroen, edel wigant: Ghi selt mi gheve alte hant Enen scat met mi te voeren, Ende ic zal in corten uren Daer waert riden onghespaert. Den jonghelinc van hogher aert Sal ic ghecrighen met miere const.

Ic moet bliven ewelijc, Edel foreest, van di bastaert : Dies mijn herte alsoe beswaert, Dat mi inbringhen sal de doet; Maer bi den here die mi gheboet , Ic sal daer omme pinen nacht ende dach, Hoe ic dat wecht verderven mach; Ic saelt versmoren oft verdrincken: Daar salic nacht ende dach om dincken, Al soudic daer omme liden pijn. Ic sal noch selve de coninc sijn Van Cecilien, den hoghen lande.