Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 28 juli 2025
Zoo wij haar overreden wilden, zoû zij ons nooit gelooven! viel de tweede geleerde in. Zij is betooverd door Chersonezus! riep de derde. Pas op, o Menedemus, dat gij uw dochter niet doodt, door haar te willen overreden, dat deze ezel haar bruidegom niet is! En de neven om Menedemus klaagden tot Charis' broeders: Ach, onze Charis! Ach, onze liève Charis!
Eer wij de Regentenkamer weer verlaten, een enkel woord over de veranderingen, die de wijze van bestuur heeft ondergaan. Behalve de Regenten der godshuizen, die niet altijd komediegangers waren en zeker niet allen verstand van tooneelzaken hadden, waren er oorspronkelijk ook letterkundigen (of die er voor doorgingen) als Jan Vos en dergelijken, door Burgemeesteren tot hoofden van den Schouwburg aangesteld. Doch juist deze lieden, van wier medewerking men zooveel goeds hoopte, gaven aan alle zijden stof tot beklag. Vondel moest op zijn ouden dag ondervinden, dat men zijne treurspelen door tooneelisten van den tweeden en derden rang en met versleten kleeren spelen liet, en de ernstige lieden riepen wraak over de goddelooze stukken, die men vertoonde. Dat de klachten niet ongegrond waren, bleek daaruit, dat in 1672 de Regeering den Schouwburg deed sluiten, die eerst in 1678 weer geopend werd. Maar ook toen ging het in de eerste jaren met het bestuur daarvan alles behalve vlot: 't eerste jaar vertrouwde men het aan zes personen, van stadswege aangesteld; maar toen klaagden de Regenten der godshuizen, dat zij niets te zeggen hadden, waar 't hunne eigen stichting gold, en men gaf hun deel aan 't bestuur, ja men droeg hun in 1680 het geheele bewind over de ontvangsten en uitgaven op, waardoor nu op hunne beurt de andere hoofden ontevreden waren en hun afscheid namen. Maar 't zij dat die van de godshuizen, nu zij alleen weer meester zijnde, begonnen in te zien, dat zij voor hunne taak min geschikt waren: of dat die hun te lastig viel, 't zij, dat zij eene zekere boven eene onzekere rente verkozen, zij verhuurden in 1681 den Schouwburg voor f
Ze klaagden niet om den dood zelve: ze klaagden om de liefde, die hun zooveel had beloofd. Ze hoorden wederhun eigen jonge stemmen. Waarom hadden ze gelachen en niet geweend? Ze leerden het in deze dagen, om den dood niet te vloeken en Hem noemden ze in hun gedachten niet meer wreed. "O! moet ik leven zonder u, Boudewijn," weende ze.
De knaap buiten gevoelde een hevige pijn. Om zich heen hoorde hij overal zacht gekerm, en 't was, als klaagden en riepen duizenden stemmen van dooden. Hij zag alles door den nacht, behalve de eene gestalte, en hij zag ook den man, door de gedaante geroepen, op zijn legerstede nederliggen. Ook hij klaagde van hevige pijn. De knaap hoorde, dat hij smeekte, om nog te blijven leven.
Zie deze stukken in het Charterboek, II 627, 628 env. De herstelling of wel bijna geheele vernieuwing van dezen dijk was echter nu een dringend vereischte. De Buitendijksters, die de kosten daarvan op 300,000 Gld. begroot hadden, klaagden hunnen nood aan den Koning.
Ze hadden ruzie met den veerman, dien zij zweepslagen gaven in plaats van zijn geld. Toen Manach mij voorbij reed, dreigde hij ook mij. Waarom? Omdat hij mij haat. Hij had den hoofdelijken omslag der Christenen te innen en vorderde van mij het tien- en twaalfvoud van wat ik schuldig was, en dat wilde ik niet meer betalen. Anderen ging het evenzoo, en wij overlegden en klaagden hem aan.
Het was een zonnige, frissche, winderige vroege-voorjaarsdag. Glanzend-witte wolken dreven hoog en vlug in 't heldere, gezuiverde, als 't ware frisch-gewasschen hemelsblauw en de nog bladerlooze, heen en weer gezwiepte boomenkruinen klaagden zacht en piepten.
Wel morden en klaagden de baronnen, maar de koning was voor het oogenblik geheel doof voor hunne aantijgingen en genoot met volle teugen van zijn herkregen geluk. Maar ook ditmaal was zijne rust niet van langen duur. Meer en meer verspreidde zich onder de leden der hofhouding het gerucht van de zondige verhouding, die bestond tusschen koningin Isolde en Tristan, den neef des konings.
Acht jaren lang leefde hij nu stil en ongestoord voor zijn huiselijke en burgerlijke betrekkingen, weinig uitgaande dan om zijn ambtsplichten te vervullen, zoodat zelfs zijn nauwste vrienden, als Hooft en anderen, klaagden, dat zij niets meer aan hem hadden. In 't jaar 1637 echter scheen zich voor hem weder een nieuwe en glorierijke loopbaan te zullen ontsluiten.
Toen zij bij den koopman in de stad kwam, gaf die haar niet meer dan twee rijksdaalders voor een huid, en de anderen gaf hij niet eens zooveel, »wat moest hij met al die huiden doen,« zei hij. Nu waren de boeren kwaad, dat het boerke hen er zoo tusschen had genomen, en zij wilden wraak nemen, en klaagden hem bij den schout aan wegens bedrog.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek