Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gebukt bij de tafel met de olievegen, had-ie de oogen gesloten, trachtend 'r terug te nemen in z'n herinnering, de planting van 'r neus met de teere vleugels, de snee van 'r mond. Vaag voelde hij de vlammende gitting van 'r oogen, de weeke drukking van 'r borsten. Zièn, heelemaal zièn dee-ie 'r niet. 't Was vreemd-angstig hoe ze 'm ont-beeld was 't zelfde van z'n eersten en laatsten gang naar 'n hoer, met anderen samen, 'n hoer ergens op 'n gracht, 'n hoer waarbij-ie 'n nacht had geslapen als kwajongen van achttien 'n heelen nacht en 'n morgen en waarvan-ie 's avonds 't gezicht niet meer wist, hoe-ie ook zon, hoe-ie kwaadaardig van spanning 't hoofd in de handen drukte. Van 'n vrouw houen moest 'n verheffing zijn, 'n gaan in lichte, wijde vervloeiing, 'n hooren van 'r adem, 'n ziening van liefheden die geen ander kòn zien. Van 'n vrouw houen, moest zijn 't verlangen 'r dicht bij je te weten, 't aanvoelen van 'r gebaar, 't telkens jezelf verdwazen in den greep van 'r oogen. En hij had kalm als altijd boodschappen gedaan, gebabbeld, geknutseld, soms met 'n aanvagenden wrevel, dat 'm iets hinderde, iets dat z'n nuchterheid moest weg-redeneeren. Met den schemer op de binnenplaats, was 't anders geworden, maakte de stilte boven 'm week, luisterde-die naar 'n voetstap, 't slaan van 'n deur. Al wat-ie gedacht en stevig gesteld had, zonk in geweifel en avond-melankolie. Langzaam 't hout kloppend, herzag-ie zich op de trap, de zes kommen in de eene hand, de kommen die haast gevallen waren, toen-ie 'r dol in z'n armen nam. 't Eerst had de trillende gloeiing van 'r afhangende hand, de kou van de zijne doorschokt. Toen had-ie gestaan, zonder hoofd, zonder 'n vluchtiging van denken, weg in de duizeling van 'n mond dien niemand gezoend had, 'n mond waarvan de tanden-witheid, de tanden-fijnheid in 't duister portaal, 'n bewegende siddering hijgde. De zachtheid van 'r schouderblad lei door 't vleesch. Samen hadden ze geademd, één adem, één zoete, overgegeven wieging, één verrukking in luidlooze oneindigheid. Zenuw-bevend, liet-ie zich weer door 't purper-klotsende der herinnering bestuimigen. Het was of de nadering van 't vroeg-donker, de schaduw-kruiping op den overzij-muur, 't aanzwellend fluiten van den wind, de vereenzaming van de plaats, z'n zonderling berekenen tot onrust, dweeperig verlangen koortsten. Voor de deur hurkend, de houtmeppen aan z'n voeten, 't bijltje vergleden, zat-ie de leegheid van z'n arm hoofd te doortasten. Wat was 't laag en laf-aarzlend, als je 'n jong ding als Rebecca met de drift van je lippen beheftigde als je 'r de hijging dee ondergaan van 'n plots opklaatrende passie en dan weg bleef bot weg geniepig weg hij, 'n man zij, 'n jong, jong schepsel. En wat beloog-ie zichzelf wat had-ie als goor verstands-kereltje met onverklaarbaarheden gesold. Zag-ie nòg niet 'r oogen, zooals-ie ze den eersten avond bij Suikerpeer had gezien die oogen van glanzend zwart met paarse bestuiving die volle, groote, onmeetbare oogen? Zag-ie 'r nòg niet schuin over de prent Wilhelm Tell befreit sich durch einen Sprung aus Geszler's Gefangenschaft naast Mijntje? Zag-ie 'r nòg niet onveranderd, 'r sappig gezichtje, den tuimel van het haar, de gebogenheid van den rug, 't speldje dat de blouse toehield? Wat had ze sinds maanden 'n leven gehad daar boven in 't hol van 'n kamer altijd geduldig bij 'r zieken vader, niet uitgaand, nauwelijks slapend. Kleedde ze niet 'r zussies Serre en Rozetje 'r broertje Sally vond-ie niet telkens in z'n kamer 't doen van 'r meisjeshand, die z'n snippers raapte, z'n brochures die-die niet had kunnen verkoopen, netjes lijnend, dat niet één ongelijk stond? Hij mòst 'r effen zien, enkel zien, enkel bij den eersten nieuwen oog-opslag voelen of-ie 'r kwijt was of h

Zij ontwikkelen zich in die periode sterk, krijgen eene groote verscheidenheid in vormen en bereiken eene aanzienlijke grootte, zooals b.v. de megalichthys. Enkele soorten moeten tegelijk door kieuwen en door longen geademd hebben, zoodat zij ook in droge modder konden leven. De weekdieren nemen in die periode eene andere gedaante aan.

Iedere stad heeft hare eigene fyzionomie en zooals Florence haar glimlach heeft van bekendheid voor mij, hare sympathieke weêr-en-weêr-aantrekkelijkheid, alsof ze mij terugziet na eeuwen, alsof ik vroeger geademd in haar heb met een ander leven, zoo heeft Rome altijd en overal dat onhartelijk-krachtige, verwijtende mij mijne zwakheid....

Verachten! Neen! 'k Heb medelij met u. Welk een verwoesting Jaagt onbeschermd u dan door wijden hemel! Hoe zal uw ziel, van schrik ten kern gespleten, Hel-gelijk in u gapen! 'k Spreek in leed, Niet juichend, want ik haat niet meer, als toen, Eer 'k door ellende wijs werd. 'k Zou den vloek, Eens geâdemd over u, herroepen willen.

Maar hij overtuigde mij dat dit onmogelijk zou zijn, en hij zeide mij dat het, als wij elkander maar getrouw bleven, een huwelijk voor God was. Als dat waar is, was ik dan niet de vrouw van dien man? Was ik hem niet getrouw? Heb ik niet zeven jaren lang op al zijne blikken en bewegingen gelet, en alleen geleefd en geademd om hem te behagen?

Hoe vrij heeft hij geademd in de voorjaarsnatuur van den Paaschmorgen, terwijl de vroolijke menigte de wegen vult. Te midden van deze heeft hij zich mensch gevoeld en zijn recht op het leven erkend. In de liefde voor Gretchen eindelijk werden de teerste snaren van het menschelijk gemoed aangeslagen.

De natuurlijke en de sociale levens-omstandigheden, de opgehoopte levens-ervaringen van vele voorouders door vele geslachten, de lucht die zij hadden geademd, het stoffelijk en geestelijk voedsel dat zij hadden gebruikt, de arbeid dien zij hadden verricht, hun physieke en moreele gesteldheid, de aard der gemeenschap waartoe zij hadden behoord, hun verhouding tot andere leden dier gemeenschap, deze en nog tallooze andere invloeden hielpen hem maken, hielpen den aanleg van het kleine menschwezen bepalen, opduikend, in de stad aan het donkerblauwe meer, uit de diepten der oneindigheid.