Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 20 juli 2025
Jakobus Mom, over Maas en Waal machtig en gezien, en die op trouwen staat met het schoonste en rijkste meisje van den omtrek: die, zoo de aanslag lukt, misschien Stadhouder van de geheele Provincie wordt, en zoo die mislukt, zich wel zal weten te dekken, zou die een ongerustheid kunnen voeden, gelijk aan die van Elbert van Botbergen, die zich in geval van een goeden uitslag, met een schraal ambtje, misschien wel met een "God loone u" zal zien betalen, en zoo de boel in de war loopt, een kop korter gemaakt wordt."
"Gekend?" herhaalde Botbergen: "ja, een weinig, schoon het geen eer was hem te kennen!" De Baron zag zijn gast verwonderd aan, zette zijn roemer neder en vroeg met bevreemding, wat door deze uitdrukking gemeend werd. "Wel!" vervolgde Elbert: "Ik had geen omgang met hem, omdat hij een liederlijke knaap was, een dronkaard, een lafbek, een valsche dobbelaar...."
"Wat is dat, Elbert? verlaat gij ons weer?" vroeg Mom met bevreemding. "Ik moet wel," zeide Elbert: "ik gevoel weinig lust om door dat bezopen gespuis van ginder overhoop gestoken of in de gracht gesmeten te worden. Ik heb het ook fiks gezeid aan den Baron, dat ik het eeuwig verd...."
"Verwar u toch in geen redeneeringen, Elbert!" viel de Ambtman in: "daar komt ge nooit tot uw eer af." "UEd. heeft dan in 't leger gediend?" vroeg de Freule. "Dat heb ik," antwoordde Botbergen: "bij den Koning van Bohemen: en al zeg ik het zelf, niet zonder glorie en lof."
"Kende UEd. hem?" vroeg Elbert, zich verwonderd veinzende: "vergeef mij dan, zoo ik kwalijk van hem sprak: maar ik dacht niet, dat een knaap in UEds. gunst zoude deelen, wien ik, om zijn schandelijk gedrag, met rottingslagen genoodzaakt heb het leger te verlaten."
Zoodra Barbara de haar ontvluchte Adelgonde gewaar werd, ontstelde zij zichtbaar. "Vrouw, wat wilt gij?" zeide Van Bergen, nadat hij Elbert een wenk had gegeven om zich te verwijderen. "Genade! vergeving! ontferming!" riep Barbara, terwijl zij aan des graven voeten neerviel: "Genade voor mij en voor een stervende, die onder hevige smarten zijn einde te gemoet gaat."
Joan, de rechte laan, welke hij ingeslagen was, volgende, naderde den ruiter, groette hem beleefdelijk en wilde hem aanspreken, toen deze hem, bij 't afnemen van zijn hoed niet de gevulde trekken van Elbert van Botbergen, maar het mager gelaat van den Arminiaan Van Dyk deed herkennen. "Wat heeft dit te beduiden?" vroeg Joan, verbaasd terugtredende: "ik dacht hier...."
"Hoe weet gij wat de Dominees zeggen?" vroeg Mom, "gij, die nooit in kerk of kapel komt!" "Uwe Hoogloffelijke Edelheid bedriegt zich," antwoordde Elbert met inzicht; "ik ben gisteravond nog in de oefening geweest: daar waren leeraars en geestelijke personen bij de vleet."
"Dwaas!" zeide Mom: "juist daarom zou uw lot gunstiger staan dan het mijne, omdat gij niets te verliezen hebt, terwijl ik veel op het spel zet; echter is het met mijn huwelijk nog lang zoo zeker niet; mijn krediet is sedert eenigen tijd aanmerkelijk gedaald, en zoo er heden geen geld van Grobbendonck komt, laat ik den aanslag varen;.... doch zie eens toe, Elbert! heeft Teun Wezer niet twee vreemde passagiers aan boord?"
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek