United States or South Sudan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het type van den waaghals is eveneens slechts goed in de eerste categorie, die zich onderscheidt door onverstoorbare vroolijkheid, groote aanleg voor alles en een opbruisend temperament; terwijl de liederlijke waaghalzen het zij ter eere van het Russische leger gezegd gelukkig uiterst zeldzaam zijn, en de meeste soldaten laten zich niet met hen in.

Niets werd gespaard aan de uitrusting van dit leger; daarbij bevond zich zelfs en dit is veel beteekenend voor de krijgers, die volgens Philips' bewering als kampioenen voor het ware geloof in de Nederlanden verschijnen zouden eene schaar van 2000 liederlijke vrouwspersonen, die volkomen regelmatig gedisciplineerd en geëxerceerd, ja geheel aan militaire regeling onderworpen werden.

Het uiterlijk van jongeheer Dawkins legde niet juist een gunstige getuigenis af omtrent de voordeelen, die de belangstelling van zijn beschermer opleverde voor hen die hij onder zijn bescherming nam, doch daar hij er een loszinnige en liederlijke manier van spreken op nahield en verder bekende hoe hij onder zijn vrienden bekend stond met den bijnaam van »de Slimme Voskwam Oliver tot het besluit, dat de jongen een onverschillig en slecht karakter had, zoodat de zedelijke voorschriften van zijn weldoener tot nu toe aan hem verspild waren.

Het verdorven en liederlijke leven van de geestelijken, vaak een vast bewijs van voortdurende slechtheid, geeft gemakkelijk genoeg stof tot spreken. Die brave man deed goed, omdat hij den Inquisiteur en de huichelachtige weldadigheid der broeders geeselde, wien het goed dunkte die gift aan de armen te schenken, welke zij net zoo goed aan een zwijn hadden kunnen geven of weg smijten.

Voûte in het Amsterdamsch rapport: "dat de bordeelen niet noodig zijn, om de wilde hartstochten der jeugd een uitweg te verschaffen, maar dat zij de kweekplaatsen zijn der meest liederlijke geslachtsbevrediging voor oudere gezeten burgers en vaak getrouwde mannen." Dr.

Als zijn geld op was, verpandde hij zijn kleeren om boeken te kunnen huren. Bont en vreemdstaltig zal de wereld er hebben uitgezien waarin hij zich redde! Want hij nam gretig aan wat de boeken-verhuurster hem voor zette, haar heele winkel las hij leeg. Alleen voor de liederlijke boeken die zij hem, geheimzinnig-doende, aanprees, bedankte hij uit schaamte. Hij leerde zijn ambacht niet ten einde.

En weet wel, Pietro, dat ik een vrouw ben als de anderen, en wil, wat zij willen zóó, dat als ik het niet van U krijg en ik het mij toch verschaf, men het mij niet kwalijk kan nemen. Tenminste doe ik U al genoeg eer door mij niet af te geven met knechts of met liederlijke kerels.

Haar man had, bij zijn sterven, zijn vrij groot vermogen tusschen hen beiden verdeeld; maar zij heeft eerst haar eigen goed en toen dat van haren zoon op eene schandelijke wijze verteerd; later raakte zij ook aan den drank verslaafd, en haalde zich door hare liederlijke levenswijs de verachting van iedereen op den hals.

De heerschzuchtigen. De waaghalzen. De gehoorzamen zijn te verdeelen in koudbloedig gehoorzamen en ijverig gehoorzamen. Bij de heerschzuchtigen heeft men de ruw-bevelende en de beleefd-bevelende, terwijl het derde type te verdeelen is in amusante en in liederlijke waaghalzen.

En geen andere dan zij is 't dus, die ons gemoed, onze ziel aan een veronachtzaamd huis gelijk maakt, waaruit de meesters zijn vertrokken en waarin het brooddronken knechtenpak het bezit dier meesters in liederlijke moedwilligheid vervuilt en verbrast, zich op hun plaatsen zet en hun manieren grijnzend nabootst. Zoo komt het, dat wij aan het bestaan van een volkòmen eerlijk, volkomen deugdzaam mensch nauwelijks meer gelooven. Ja, wij wenden voor aan zulk een nog zekerlijk te gelooven, doen zelfs soms, om onze eigen onschuldige braafheid maar te toonen, alsof we zoo iemand iets heel gewoons en "normaals" vinden, doch óók die veinzerij is een van dat knechtenpak: zij is de lage naäapster van den sinds lang vertrokken meester: het geloof in elkaars goedheid, dat menschen hebben, die niet door de maatschappij tot elkanders roofzuchtige vijanden zijn gemaakt. En zoo gebeurt het, dat, ontmoeten wij een uitmuntend mensch in 't léven, we ons onmiddellijk afvragen: "Zou die man nou wel ècht zoo zijn; heeft-ie met al die goedheid niet de achterbaksche bedoeling zijn eigenbelang te dienen?" En allicht is onze conclusie: "nee die is mij te braaf, die is mij te fijn!" En ontmoeten we zulk een figuur, de beelding van zoo'n edel mensch, in een boèk, o d