United States or Christmas Island ? Vote for the TOP Country of the Week !


Jean Valjean ondervond als 't ware de aanstekelijke kalmte dezer steeg van het oude Parijs, welke zoo nauw is, dat ze voor de rijtuigen met een boom is afgesloten, die doof en stom te midden der woelige stad, duister op den middag en, om zoo te spreken, onvatbaar is voor aandoeningen, tusschen haar twee rijen hooge honderdjarige huizen, die zwijgen als grijsaards.

De hoop zich op den nabob te wreken, die zijne gevangenen nooit bijzonder zacht behandeld had, gevoegd bij de hevige begeerte den uitgeloofden prijs te winnen, maakte hem blind en doof. Hij had dan ook niet het minste bewustzijn van het gevaar, dat hij door zijn onvoorzichtig gebabbel liep. Hij zag niet, dat de fakir hem langzamerhand naderde.

Toen de trouwplechtigheid afgeloopen was, hieven al de meubelen in de kamer het volgende mooie lied aan, dat door het potlood geschreven was: Hoog klink' ons lied, gelijk de wind, Voor 't bruidspaar, dat zich saam verbindt! Zij pralen beiden, stijf en blind, Van leer, dat men niet mooier vindt. Hoera! al zijn ze doof en blind, Wij zijn tot zingen thans gezind!

Nu werd er niet meer "Noël!" geschreeuwd; de kreet "Vlaanderen de Leeuw! Wat wals is vals is! Slaat al dood!" beheerste alle ander gerucht, en de strijders werden zo doof dat zij de slagen hunner eigen wapens niet meer horen konden.

Alles was gereed en de Bonadventure zou het anker lichten zoodra de vloed den volgenden morgen opkwam. De gevangene was in een der hutten gebracht, waar hij kalm, onbeweeglijk, doof en stom tegelijk, bleef zitten. Pencroff bood hem te eten, maar hij wees het gebraden vleesch af dat hem aangeboden was en dat zeker niet in zijn smaak viel.

Hoe zacht die woorden ook gesproken zijn, toch heeft de procureur ze verstaan, en daarom richt hij nu 't woord tot den ongelukkigen idioot. "Wat zei je daar? O ja, 't is waar, hij is immers doof?" "Och heere ja, meneer!" "Kom eens bij mij." De procureur wenkt hem tot zich. "Kobus gaat om de tafel heen en staat nu naast den heer Verhagen, die hem zeer luid vraagt: "Jij heet Dorus, is 't niet zoo?"

Zouden zijn gewelven de smachting der ziel niet meer laten opstijgen voor den troon des Barmhartigen? De storm raasde bijna den ganschen nacht door. De heele nacht blonk er geen enkele ster. De wanhopige weeklachten, gepaard met de suizingen des winds, hielden aan, maar ze vonden natuur en mensch doof: God had zich gesluierd en hoorde haar niet.

Natuurlijk leverde de zilveren bruiloft van den vorigen avond stof tot gesprek. En daarna ving men aan plannen te maken. Mama had er niets tegen, dat de verloving der jongelui »officiëel" bekend werd. Betsy poogde met een enkel woord van Suze te reppen, maar mama hield zich doof.

»En in 't midden van de Plantage zijn ze óók al aan een eereboog te maken!" begon Bert nu weer. »En op de Reguliers-Breêstraat!" viel Bruno in. »En op het Kadijksplein!" vulde zijn broer weer dadelijk aan. »Jongens, jongens!" riep juffrouw Vermaat ten slotte wanhopig, »jullie maakt ons nog doof met al dat geschreeuw."

Ik ondervroeg het kind hieromtrent een en andermaal, doch kreeg geen antwoord; hier over te onvreden, was ik gereed om mijn misnoegen aan hetzelve te kennen te geven, toen de moeder uit het huis kwam, en mij zeide, dat het ongelukkig kind stom en doof geboren was.