United States or Armenia ? Vote for the TOP Country of the Week !


En nu het licht weer heerscht, het lied weer klinkt, de kleuren weer pralen, trilt aan riet en blad en bloem een fonkelende dauwdruppel, die herinnert aan 't geleden leed en vastgehouden wordt als tolk van dankbaarheid voor genoten verlossing. Zoo ligt eerst de schuld als een lijkwade over ons zieleleven. Het lied is tot zwijgen gebracht; de hope gevloden; de blijdschap verstikt.

Des denkers kluis baadt in de bleeke stralen Der maan, die door ’t gewelfde venster tijgen, En, op de hand het hoofd, in roerloos zwijgen, Zit daar de denker sinds het zonne-dalen. En ’t nachtlijk koeltje suist door de espe-twijgen De kluis in, om door lokken heen te dwalen Van zilver, die met maanlicht-zilver pralen; Doch hij doet méer den sneeuwen baard nog nijgen. Daar oop’nen zich de lippen.

Marcus, let op mijn huis; Lucius en ik, wij gaan ten hove pralen; Wij willen 't, ja, en hulde brengt men ons. MARCUS. O Hemel! kunt ge een brave hooren jamm'ren, En geen erbarmen toonen met zijn lot? Marcus, let bij zijn waanzin goed op hem, Wiens hart meer wonden heeft van bitter leed, Dan zijn gebutste beuk'laar vijandsmerken; En toch zoo vroom, dat hij geen wraak wil nemen!

Wie heft daarginds, aan Vlaandrens boorden, Uit bosch en beemden 't hoofd omhoog, Ten sieraad dier bekoorlijke oorden, De lusthof voor des vreemdlings oog? Wie prijkt daar in die vruchtbre streken, Maar schier den strakken blik ontweken, Die langs de golvende akkers weidt, En toont ons, door 't verblindend pralen Van vorstenhof en marmren zalen 't Bekoorlijk beeld der needrigheid?

Uit het eerste, door mij gecursiveerde, deel van dezen zin blijkt u Jansen's goedheid, maar het wekt tevens de hinderlijke gedachte bij u op: hij zelf vertelt het, hij pronkt ermee, en daardoor gaat ge twijfelen aan het echt-zijn dier goedheid I Maar het tweede is van zulk een bekoorlijke naïefheid vooral dat "vak"! dat ge inziet, dat hij 't niet vertelt om ermee te pralen, maar uit louter onbewuste, kinderlijke openhartigheid!

Ja, er zijn karakters die voorloopig een gebrek dat met hunne kracht in overeenstemming is, niet verkiezen af te leggen; maar de zoodanige personen verheffen zich nooit op die fouten, evenmin als zij met hunne deugden pralen; immers deze staan in eene onpersoonlijke verhouding tot henzelf.

"Ja, hij heeft het genoegen gesmaakt zijn eerzucht bevredigd te zien. Wel is waar was daarbij ook liefde, maar voor het grootste deel was het toch de trots van het goed succes. Hij wilde met mij pralen. Nu is alles voorbij. Ik heb niets, waar ik trotsch op zijn kan, maar heb mij slechts te schamen. Hij heeft mij alles ontnomen, wat hij konde, nu behoeft hij niets meer.

Of ergert u dat onwaarschijnlijk aantal velden, leeuwen, of wat het zijn mogen, van keel niet, die door het algemeene rood der vesten worden verkondigd? Dat men het groen ten minste den jagers overliet! Ik heb opgemerkt, hoe zich, in omgekeerden zin van den cameleon, het karakter der bedienden van den nieuwelings aanzienlijke naar den bonten tooi, met welken zij pralen, wijzigt.

En peinzend zult gij ’t wederzien verbeiden, En naar een vrouw gedachte en smachten leiden, En mijmrend leven van herinneringen.” En, peinzend, zie ’k uw zee-blauwe oogen pralen, Waarin de deernis kwijnt, de liefde droomt, En weet niet, wat mij door mijn adren stroomt.

Daar, knielend naast een heilge nis, aanschouwt Hij biddende onschuld, en in zeegnend dalen, Laat hij zijn blikken in heur blikken pralen, En zendt der ziele vreê, die hem vertrouwt.