Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 26 juli 2025
Het zuidewindje suist door zwarte twijgen, En kust het slapend dons der zangers teeder, De zilvren boomen wiegen heen en weder, En doen hun schaduw met hen mede nijgen, Een stille zwoelte komt uit de akkers stijgen, Een koele stilte daalt op donzen veder, De zilvren nacht-zon sprenkelt droomen neder, En lacht van liefde in eeuwig-lachend zwijgen: Mathilde, sluimer!
Dunstans bron verdrijven zal," antwoordde de priester, "het suist mij een weinig in de ooren, en mijn beenen wankelen iets; maar gij zult zien, dat dit alles dadelijk overgaat." Dit zeggende, ging hij naar het steenen bekken, waarin het water van de fontein onder het vallen bellen vormde, die in het witte maanlicht dansten, en hij nam een zoo geweldige teug, alsof hij de bron had willen ledigen.
Het zweet loopt tappelings langs ons lichaam; de teugels ontglijden aan onze vingers; onze oogen zijn verblind door de weerkaatsing der zon op het gloeiende zand; ons hoofd suist en bonst, alsof het barsten moet. Ook de paarden, ondanks hunne taaie kracht, zijn uitgeput en struikelen telkens over de steenen.
Vorst verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het oor: Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender, en oorspronkelijker dan de vorige.
't Suist in de lucht, enkele dikke druppels beginnen te vallen; 't wordt een oogenblik nog drukkender, nog benauwder en donkerder; weer rommelt het onheilspellend in het zwerk. Daar schittert op eens een felle bliksemstraal. De enkele boer, die nog op den weg is, ziet angstig omhoog en telt zachtkens "een, twee, drie, vier," tot zestien, dan ratelt de slag. "'t Is nog veraf!"
"Embros, vooruit!" zeg ik tot mijn gezel, en daar zijn we weer te midden van de waggelende steenen, waarboven de wind klagelijk door de toppen van armelijke dennen suist.
En toch, engellijke Rosa, bezat zij noch dijn berooverend gelaat, noch dijn rank lichaam; nevens dij ware zij eene nederige doornbloeme bij de trotsche lelie! HET MEISJE; zij blijft lang in mijmering verzonken. De schoonste zijn! Aangebeden worden als eene aardsche goedheid!... Maar, wat zoete stem suist aan mijn oor!
De dag dringt in mij met dezelfde pijnen als die u folterden, zoo ik nog sta, ik noem 't geen kracht, ik noem het maar genâ, zou mij uw val dan zwakheid schijnen? Toen kwam er rust, de rustelooze wind suist eeuwig voort door 't glanzig helm der duinen, waar digtbij zee, aan Holland's groene tuinen, uw lijf zijn zonn'ge ligstee vind.
Daar beneden gonst en suist en bruist het water, daarboven stroomt en babbelt het; het ziet er uit, alsof er zilveren linten over de rotsen naar beneden fladderden.
Trotsch in den zomer, als ge uw rijkdom van lommer aan den frisschen vijverzoom huwt; prachtig in 't najaar, als de schuine zonnestralen tinten tooveren in uw dieper groen en bruin; liefelijk, betooverend schoon in 't voorjaar, als het koeltje suist, en de zonnestraal spreekt van lieven en leven.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek