Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 14 juni 2025
"Dit is een schone Vlaming," suisde een soldenier in het oor van Leroux. "Hij is wel zo lang niet als gij; maar wat machtig lichaam, en wat stem. Dit is geen boer, bij mijn ziel!" "Waarlijk," antwoordde Leroux, "het is een fraaie kerel; hij heeft ogen als een leeuw. Ik gevoel mij voor hem tot vriendschap genegen." "Wat duivel," riep Jan Breydel, opstaande, "waar blijft gij, hospes?
Laat ons liever de knoop met een goed mes doorsnijden, dan zo lange tijd te werken om hem los te maken. Gij verstaat mij wel!" "O ja, maar dit is niet goed gedacht. De voorzichtigheid, Breydel, is het krachtigste mes, het snijdt wel langzaam, maar het wordt nooit bot en breekt ook niet. Wat wilt gij nu de poorten sluiten? Hiermede is er niets gewonnen.
De ganse stad heb ik afgelopen en nergens kon ik u aantreffen; maar gij weet niet wat er gaande is en wat tijding ik u breng?" "Wel, wat weet gij dan, Meester Breydel?" vroeg Deconinck met ongeduld. "Bezie mij toch zo stijf niet met uw grijs oog, Deken van de wolwevers!" riep Jan Breydel. "Want gij weet wel dat ik van uw kattenblik niet bang ben, maar dat is hetzelfde.
Deconinck en Breydel, als zijnde de hoofden der twee voornaamste ambachten, bevonden zich vooraan.
Intussen was Jan Breydel met enige zijner mannen dieper in de vijand gedrongen, en had zo lang gevochten dat hij de Standaard van Brabant gewonnen had; met dezelve al strijdende bij de slagorde gekomen zijnde, scheurde hij het doek aan stukken, en wierp de schaft weg, roepende: "Schande, schande aan die verraders!"
Breydel kwam met trotse moed vooruit, en antwoordde: "Edele Graaf, uw dienaar Breydel zal u niet min dan achtduizend gezellen leveren." De grootste verwondering deed zich onder de ridders op. "Achtduizend!" riepen zij tegelijk. "Ja, ja, Mijne heren," hernam de Deken der beenhouwers, "achtduizend of meer.
Bij die woorden sloeg hij de Deken der wevers lichtelijk met het slagzwaard in de nek, volgens de eis des ridderschaps. Hetzelfde werd aan Jan Breydel gepleegd, en hij ook werd ridder geslagen.
De Deken der beenhouwers kwam vol woede te Brugge en ging rechtstreeks naar zijn woning; hij vond niemand thuis dan een jonge gezel die zich juist opschikte om uit te gaan. "Waar zijn mijn gasten?" riep Breydel met ongeduld. "Wel meester," antwoordde de jongen, "zij zijn naar het Pand, want de beenhouwers zijn in allerhaast bijeen geroepen." "Wat is er dan weder gaande?"
Maar hoezeer zij ook aanklopten, kregen zij echter geen antwoord. In den eerste eerbiedigden zij de droefheid, waarin hun meester ongetwijfeld op dit ogenblik verzonken lag; maar wanneer zij reeds vier uur lang voor de deur gewacht hadden, zonder dat het minste gerucht zich in de lijktent had laten horen, kwam de vrees hen bevangen. Zij dorsten hun gedachten niet uitdrukken: was Breydel dood?
Vaderland en verlossing waren de twee gevoelens welke hem in zulke drift konden doen ontsteken. Nu zag hij dat het waarlijk tijd was en dat men zonder uitstel moest beginnen; trouwens, deze wrede rechtspleging kon de Vlamingen verschrikken en hun de moed benemen. Hij zond de gezel weg, en plaatste het hoofd stilzwijgend in de hand, terwijl Breydel met ongeduld, op hetgeen hij zeggen ging, wachtte.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek