United States or Burkina Faso ? Vote for the TOP Country of the Week !


En onderwijl Zullen in lieflijke verscheidenheid De lieflijke seizoenen, met hun buien Van regenboge' omboord, en geurge winden; En lange blauwe meteoren zuivrend Den doffen nacht; en pijlen, die het leven Ontbranden doen, van de al-klievende boog Der helle zon; en dauw-vermengde regen Van kalme manestralen, zacht van werking, De wouden en de velden kleeden ja, De rots-gebouwde woestenijen zelfs Van 't naakte diep met steeds-levende blaadren, En vruchten, en gebloemt.

Ik borg mij In een fontein op 't openbare plein, Waar 'k lag als de weerspiegling van de maan Gezien in 't water onder groene blaadren.

Zoo wekt de wind, die in de blaadren fluistert, En rimplend 't meer en 't murmlend beekjen kust, Zoo wekt ook 't lied, dat 's dichters oor beluistert, Den God der Liefde uit lange winterrust..." De zanger zweeg, en zij die hem aanhoorde, en zich al digter en digter aan zijne zijde had gevleid, sprak niet, maar zag naar hem op met hare betooverende oogen, stralend ditmaal van een ongewonen gloed.

Zonder blooheid proefde ik, terwijl ik zacht de vlam wegademde van den drank; hij was prachtig! „Roeren zich daar in suizeling teeder en met ruischen de smaragdene blaadren der palmboomen, als gestreeld door den adem des morgenwinds? Opkomend uit den slaap heffen zij zich en bewegen en fluisteren geheimzinnig van de wonderen, die zalige harptonen als uit verre verte verkonden.

Sloeg hij het oog naar het westen, dan glinsterden de ahornboomen in de takken van den herfst, zoodat Urashima, als hij een ander geweest was dan een eenvoudige, nederige visscher, zich het volgende gedicht zou hebben voor den geest geroepen: "O, zeg mij toch, Godin van 't vliedend najaarslicht, Aan hoeveel weefgetouwen gij uw taak verricht, Als gij bekwaam van hand, vuurroode blaadren weeft, Van d' ahornboom in 't beeld, dat gij ons vriendlijk geeft, En alle heuvelen met kleurenpracht bezaait, Een wellust voor het oog, bij iedren wind, die waait!"

Hij voedt den snel-groeienden wijnstok, Slangachtig kronklend, en de donkre klimop, Vast aan elkaar wild vlechtende, en de bloesems, Knoppend, ontbloeid, of welkende van geur, Die wen de wind erdoor stroomt hem besterren Met stippen kleurig licht; en heldre gouden Vruchtbollen, hangende in hun eigen hemel, Die groen is; en, door aderige blaadren En amberkleurge stengels, het gebloemt Welks purpren en doorschijnge bekers altijd Te schuimen staan van hemeldauw, den drank Van geesten.

"Tegenover Jizo's altaar Bloeien nu de kerseboomen, Aan de wiegelende takken Rijke bloesems zijn gekomen. "Tegen 't mos de rose scheemring, Takjes door den wind bewogen, Toonen 't beeld in al zijn kalmte, Als de zon verlicht de oogen. "'k Pluk een tak in de ochtendscheemring, En een stroom van rose blaâdren In welriekend frissche luchten Zich op 't wieglend gras vergaadren".

Er is een grot, gansch overgroeid met geurge Kruipende planten, die den dag afsluiten Met blaadren en gebloemte, en geplaveid Met aderig smaragd; en een fontein, Wier klank ontwaken doet, springt middenin. Van het gebogen dak hangen omneer Bevrozen tranen van den berg, als zilver Of sneeuw of lange diamanten spitsen, Waaruit een twijfelachtig schijnsel stroomt.

"De dageraad nadert, En de rijp valt neer Op de dennetakken; Maar der blaad'ren groen Verandert niet. Ochtend en avond Worden de blaadren verwijderd Onder hun schaduw. Toch ontbreken zij nooit.

Het is een feit, Dat die denneboomen Niet al hun blaadren doen vallen; Frisch blijft hun groen, Lange eeuwen, Als de slepende Masaka wijnstok; Zelfs onder altijd groene boomen Het beeld van 't onveranderlijke Is hun roem verspreid. Als tot het laatst der dagen een symbool De faam der dennen, die te zamen Zijn oud geworden."