Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 1 oktober 2025
»Neen, dat behoeft niet; maar ik veroorloof u thans te verhalen, wat er, gedurende mijn afzijn, in mijn huis is voorgevallen." »Eene mooie geschiedenis! Als ik daaraan denk, wordt het mij zoo bitter in den mond, alsof ik een kolokwintappel kauw." »Gij zeidet dezen morgen, dat men mij bestolen had." »Ja, en hoe! Zoo is nog niemand vóor ons bestolen geworden!
Of ik al riep, dat ik haar niet bestolen had, zij hield vol en men geloofde haar meer dan mij. Op die wijze gingen de geldstukken van broeder Chrysostome uit de handen van een dief over in die van een dievegge.
Als dit alles ter oore komt van koningin Elizabeth, zegt Hare Majesteit tot haar eersten minister: "Burleigh, deze Sir Guy Chester is de grootste dief van ons allen. Hij heeft de dochter van Alva gestolen en hij en het meisje hebben samen haar vader bestolen, den armen ouden Hertog." "Zij namen een voorbeeld aan Uwe Majesteit," antwoordt Burleigh.
Hoe verschrikt was hij echter, toen hij zijn wambuis en zijn hozen miste, die hij den vorigen avond op den stoel voor zijn bed had nedergelegd. Hij schrikte; want in den broekzak bevond zich zijn volle weekgeld, en de gedachte kwam eensklaps in hem op: "Hoe, indien Jan mij eens bedrogen, mij bestolen had!"
MEVR. LYNGE. En was dat de broer van mevrouw Bernick? MEVR. RUMMEL. Ja zeker, die was het. MEVR. LYNGE. En is hij toen naar Amerika gegaan? MEVR. HOLT. Ja, dat moest hij toen wel doen, dat begrijpt u. MEVR. RUMMEL. Want achterna werd er iets ontdekt, dat al haast even erg was. Verbeeld u, hij had de kas bestolen....
Spreek zachter, zeide Antonio, in 's hemelsnaam. U weet niet wie die man is. Het is José Navarro, de bekendste bandiet van Andalusië. Den heelen dag gaf ik u teekens, die u niet wilde begrijpen. Bandiet of niet, wat doet het er toe? antwoordde ik. Hij heeft ons niet bestolen en ik wil wedden dat hij daaraan niet denkt.
„Ja natuurlijk! maar....” Eensklaps worden Waltens oogen rood en vochtig, en terwijl langzaam en stil een heldere droppel over zijn wangen rolt, glinsterend in ’t zonnestraaltje, dat zijn gelaat helder verlicht, vraagt hij zachtkens: „Je weet immers, hoe ik toen bestolen ben?” „Hum ja! ik herinner me wel zoo iets.” „Ik heb geen cent van ’t geld gezien.” „Dat ’s een ijselijkheid.
Zij zullen ons niet ontkomen, want wij volgen hen op de hielen! O, als u dat eens mocht gelukken! Waarom? vroeg ik. Omdat zij mijn broeder bestolen en mij mijn fooi hebben onthouden! Dat is sterk! Zijt gij tot Taschköj met hen medegegaan? O, nog een heel eind verder. Hoe ver is het daarheen? Wij hebben er vijf volle uren over gedaan! En waar zijn zij toen heengegaan?
Eensklaps schreeuwt hij, lezend: „Dieven! dieven! roovers! spitsboeven! moord! brand! alarm, ik ben bestolen!” werpt haastig het boek achter zich op den grond en snelt het tooneel op.
Het dorp Vulkan verlatende, nemen wij afscheid van wat men overeengekomen is de beschaafde wereld te noemen: maar onze joodsche herbergier had ons, naar gewoonte, behoorlijk bedrogen en bestolen, waarschijnlijk om ons den overgang minder smartelijk te maken. Wij zijn nu in het hart van het dacische land, en moeten, zoo lang wij den Retyezat niet beklommen hebben, afstand doen van alle comfort.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek