Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 18 juli 2025
Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte: "Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen, de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte beweegbare punten?"
Wat mij aangaat, ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig menschen in de gelegenheid zijn geweest." "Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten." "Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet eens de dagen of de uren." "En wat zal het einde zijn?"
"Die lucht moet toch spoedig verbruikt zijn!" "Wat zou dat? Heb ik dan niet het toestel van Rouquayrol? Ik heb slechts een buis aan te schroeven en een kraan open te maken. Bovendien mijnheer Aronnax, zult gij zien, dat men bij die onderzeesche jachtpartijen weinig lucht en kogels noodig heeft."
"Mijnheer Aronnax," zeide hij op gebiedenden toon, "ik eisch van u de vervulling van eene voorwaarde, welke u aan mij bindt." "Welke, kapitein?" "Gij moet u met uwe makkers laten opsluiten tot op het oogenblik dat het mij zal goeddunken u de vrijheid terug te geven." "Gij zijt heer en meester," antwoordde ik hem, en keek hem strak aan; "doch mag ik u eene vraag doen?" "Neen, mijnheer."
Spreek voor mij alleen en in mijn naam, als gij wilt." "Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij." "Een reden te meer hem op te zoeken." "Ik zal hem ondervragen, Ned." "Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend. "Zoodra ik hem ontmoet." "Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?" "Neen, laat mij begaan; morgen ...," "Vandaag," zei Ned Land.
"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein." "Vast, hoe meent gij dat?" "Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen; dit noemt men geloof ik 'vast zitten, ten minster onder beschaafde natiën." "Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los kan komen?"
Ik had mijne partij gekozen om hem niet meer te zien, toen ik den 16den November met Ned en Koenraad in mijne kamer terugkeerende, op de tafel een brief aan mijn adres zag liggen. Ik brak dien met ongeduld open, hij was met eene duidelijke hand, doch met eenigszins gothische letters geschreven: dit schrift herinnerde aan de hoogduitsche type. Deze brief luidde aldus: "Aan den hoogleeraar Aronnax,
Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn, want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren." Ik ging heen.
En toch zou zijn scherp oog groote diensten hebben kunnen bewijzen. Maar gedurende acht uur van de twaalf was de koppige Amerikaan in zijne hut, waar hij las of sliep. Honderdmaal verweet ik hem zijne onverschilligheid. "Och, kom," antwoordde hij "er is niemendal, mijnheer Aronnax, en al was er eens een beest, welke kans hebben wij dan nog om het te zien? Dwalen wij niet op avontuur rond?
Toen zeide hij: "Bovendien mijnheer Aronnax, de Nautilus is niet weg; zij zal u nog de wonderen van den Oceaan laten zien. Onze reis begint eerst, en ik hoop nog zoo spoedig niet van de eer van uw gezelschap verstoken te worden." "Maar toch kapitein," antwoordde ik, zonder acht te geven op de spotternij, die in zijne woorden doorstraalde, "de Nautilus is gaan vast zitten bij hoog tij.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek