Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 24 juni 2025
Voert Aaron nu ter straf, den vloek'bren Moor, Die de oorsprong was van al ons naamloos wee; Dan reeg'len wij den staat, zoodat voor goed Een ramp en nood als deze zijn verhoed. De oudste uitgave van Titus Andronicus, die tot ons gekomen is, dagteekent van het jaar 1600. De titel dezer quarto-uitgave luidt als volgt: The most lamentable Romaine Tragedie of Titus Andronicus.
Zooals de bark, na wel ontladen vracht, Met kostb're lading weêrkeert tot de baai, Waar ze in den aanvang 't anker heeft gelicht, Komt Andronicus, met laurier gekroond, Het vaderland weer groeten met zijn tranen, Met vreugdetranen om zijn wederkomst. Gij, groote schutsheer van dit kapitool, Blik gunstig op deez' plechtige uitvaart neer!
Versterkt gij mijnen aanhang met uw vrienden, Ik zal recht dankbaar zijn; en dank is mannen Van eed'le denkwijs steeds een eervol loon. TITUS. Gij volk van Rome en eed'le volkstribunen, Ik vraag uw stemmen voor de keizerskeus; Wilt gij die vriendlijk Andronicus schenken?
Wat antwoordt Andronicus op dit voorstel? TITUS. Marcus, mijn broeder! de arme Titus roept. Ga, lieve Marcus, naar uw neef, naar Lucius; Vraag bij de Gothen, waar hij is, en zeg hem, Dat ik hem spoedig bij mij wensch te zien, Verzeld van enk'len der voornaamste Gothen; Hij leeg're zijne krijgers waar zij zijn. Meld, dat de keizer, met de keizerin, Eet in mijn huis, en hij met hen moet spijzen.
Na den Titus Andronicus begaf zich de dichter aan het schrijven van zijn Koning Hendrik VI, van welks drie deelen ook weder het eerste zwakker is dan de beide volgende.
Ik vind een dag om allen te verdelgen; Uitroeien wil ik hun geslacht en aanhang, Den wreeden vader en zijn valsche zoons, Tot wie ik smeekte om 't leven van mijn kind. Zij voelen 't, wat het zegt, een koningin In 't stof te laten knielen, vruchtloos smeeken. Andronicus, kom! Hef de' eed'len grijsaard op, verheug het hart, Dat in den storm van uwe gramschap sterft.
Het een en ander is breeder uitgewerkt in de aanteekeningen op den Titus Andronicus, waarheen ik den belangstellenden lezer meen te mogen verwijzen, zooals ook bij de bespreking der volgende stukken de te geven aanteekeningen mij tot het in acht nemen van beknoptheid in staat zullen stellen.
TAMORA. Wij zijn, goede Andronicus, u recht dankbaar. TITUS. Dit waart gij wis, vorstin, zaagt ge in mijn hart. Mijn heer en keizer, zeg mij eens uw oordeel: Was 't wèl gedaan, dat eens Virginius heftig Met eigen rechterhand zijn dochter doodde, Wijl zij verkracht, onteerd was en bezoedeld? SATURNINUS. Ja, Andronicus. TITUS. En uw reed'nen, heer?
De gissing van sommigen, dat Shakespeare slechts hier en daar eenige wijzigingen zou gebracht hebben in eens anders stuk, behoeft hier niet nader besproken te worden; wie onbevooroordeeld den Titus Andronicus doorleest, moet erkennen, dat er van ongelijkheid van stijl geen sprake kan zijn; er zijn geen twee handen in te onderkennen, wij hebben het werk van éen dichter voor ons.
Titus Andronicus, 't Romeinsche volk, welks echte en rechte vriend Gij steeds geweest zijt, zendt u hier door mij, Die als tribuun uit aller naam u toespreek, Dit opperkleed van vlekk'loos witte kleur, En kiest u, dat gij dingt naar 't keizerschap, Met dezen, zoons van de overleden keizer. Wees alzoo candidatus, sla dit om, En schenk aan 't hoofdloos Rome weer een hoofd.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek