Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 30 april 2025


Toen het karretje zich in beweging zette, bekende hij zich zelven, dat hij een oogenblik te voren verblijd was geweest bij de gedachte, dat hij niet verder zou reizen. Hij onderzocht deze blijdschap met een soort van ontevredenheid en vond ze ten hoogste dwaas. Waarom zou hij zich verheugen, als hij terugkeerde? Hij deed de reis vrijwillig. Niemand dwong er hem toe.

Wij reikhalzen immers zoo langen tijd naar de lente, waren zoo regt verblijd, toen zij eindelijk met haren bloesem en liederen tot ons gekomen was, zoodat wij nu wel reden tot droefheid hebben, wanneer zij ons wederom gaat verlaten, dewijl met haar zoo veel lieflijks voor ons verloren gaat, en wij ons tot eenen langen, somberen, kouden winter moeten voorbereiden, alvorens wij haar andermaal mogen begroeten.

Toen bracht mijn geest mij naar het ver Verleden, Waarvan de tijd steeds verder, verder schrijdt... En ’k heb geweend, en heb mij diep verblijd Met de’ oermensch, vader van de ruwe zeden. Hoe spreekt zijn zielzucht in die zielsgebeden, Hoe heeft hij vrouw en kind zijn hart gewijd! Hoe wordt de steenen akst, die schedels splijt, Gezwaaid door de ijz’ren spier en naakte leden!

Middelerwijl zijn de zwaluw en ook de nachtegaal aangekomen, en hebt gij op dat gezigt verblijd uitgeroepen: "nu, nu is de lente zoo goed als begonnen! want deze beide vogeltjes zijn de laatste voorboden van de zachtaardige en lieflijke vorstin, die haren troon, in tegenoverstelling van den grijzen winterkoning, wijd en zijd, vrolijk en lustig opslaat.

Het kargedokker was nu dichterbij gekomen, en Pallieter zag tegen het vale licht van den grond de gaande pooten van het paard en het onregelmatig scheefschokken der hooge wielen. En boven op het opgeladen gers herkende hij de meid van een boer uit de geburen. "Eh!" riep Pallieter, bij een plots gedacht, "mag ik oep oe kar kome?" "Ja, kom mor!" riep ze verblijd.

U dank ik naam, En elke daad van roem en faam: Ontsluit de poort, 't is laat, 't is guur, De nevel valt in 't nachtlijk uur, Mijn lijf door Syrië's zon verbrand, Weerstaat geen kou van 't Noorderland; Ik breng u roem, verzacht uw zin, Verblijd mijn hart door wedermin.

Na dit ijdele droomgezicht gebeurde het op eenen dag, dat ik, terwijl ik ergens zat te peinzen, eene siddering in mijn hart voelde beginnen alsof ik in tegenwoordigheid mijner Vrouwe ware geweest. En toen, zegge ik, kwam tot mij eene verbeelding der Liefde; het scheen mij namelijk dat ik Amor zag komen van dien kant waar mijne Vrouwe woonde; en het scheen mij dat hij vroolijk tot mij zeide in mijn hart: "Denk steeds den dag te zegenen waarop ik bezit van u nam, want wèl behoort ge zulks te doen." En inderdaad scheen mijn hart zòò verblijd te zijn dat het mij leek alsof het mijn eigen hart niet ware door zijnen zoo nieuwen toestand. En kort na deze woorden, welke mijn hart mij zeide met de stem der Liefde, zag ik op mij afkomen eene edele dame, die van eene vermaarde schoonheid was en die reeds lang de Vrouwe was van mijnen reeds vroeger bedoelden grootsten vriend. En de naam dezer dame was Giovanna, behalve dat men haar wegens hare schoonheid, naar sommigen meenden den bijnaam had gegeven van Primavera (dat is de Lente) en aldus werd zij dan ook genoemd. En toeziende, zag ik achter haar de wondere Beatrice komen. Deze beide vrouwen schreden aldus tot dicht bij mij, de eene achter de andere en het scheen mij dat de Liefde tot mij sprak in mijn hart en zeide: "Deze eerste werd Primavera geheeten alleen terwille van hare komst op heden; want ik bewoog hem die haar dien naam gaf haar Primavera te noemen, dat wil zeggen: prima verr

"Hij leeft!" riep ik uit. "God zij gedankt! Hij leeft! .. Zie daarboven dat licht dat de maan op het water werpt!" Een zenuwachtige lach weerklonk. Wij klapten van vreugde in onze handen, alsof wij verblijd waren over onze eigen redding. "Hij zal wel weer bovenkomen," zeide Pierre. "Ja zeker", voegde Gaspard er bij, "zie hij beproeft den balk aan den linkerkant te grijpen."

Had Erasmus dit alles van het begin af geweten, hij zou, toen een zijner zeeuwsche of noordbrabantsche vrienden gouverneur van prinses Anna's zoontje geworden was en in brieven naar Parijs hem een- en andermaal den lof der moeder en van den knaap gezongen had, zich niet verblijd hebben met eene doode musch. Deze hersenschim was de laatste groote teleurstelling zijner jeugd.

Luister: "Werd op Sipylos' gebergte, In den tijd van 't grijs verleên, Tot heur straf Amphion's gade, Niobé, verkeerd in steen; Is weleer Pandion's dochter, In 't onmeetlijk ruim der lucht, Als een vluggewiekte zwaluw, Theseus wrekend zwaard ontvlucht; Ik, ik wilde uw spiegel wezen, Opdat mij ten allen tijd', 't Harte door uw hemelsche oogen Werd gekoesterd en verblijd!

Woord Van De Dag

vuistdreigend

Anderen Op Zoek