Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 2 juni 2025
Ik zeg niet meer, En wensch niets minder; en zoo neem ik afscheid. SATURNINUS. Heeft Rome wetten, wij gezag, verrader, U en uw aanhang rouwt dan deze roof. BASSIANUS. Roof noemt gij 't, vorst, als ik het mijne neem, Mijn echte en rechte bruid en thans mijn gade? Doch Rome's wetten mogen dit beslissen. Hoe 't zij, 'k heb wat het mijne is, in bezit.
SATURNINUS. Rijs, Titus, op, mijn keizerin verwon. TITUS. Ik dank uw majesteit, en haar, mijn vorst, Dat woord, die blik stort mij nieuw leven in. TAMORA. Titus, in Rome ben ik ingelijfd, Door mijn geluk nu als Romeinsche erkend, En 'k moet den keizer raden tot zijn heil. Sterve, Andronicus, heden elke twist, En dat het, edel man, mijn eere zij, U en uw vrienden saam verzoend te hebben.
TAMORA. En hier voor 's hemels aanschijn, zweer ik Rome: Kiest Saturninus de vorstin der Gothen, Een dienstmaagd zal zij voor zijn wenschen zijn, Een teed're voedster, moeder zijner jeugd. SATURNINUS. Bestijg het Pantheon, vorstin! Romeinen, Verzelt uw keizer en zijn lieve bruid, Een gave aan Saturninus van den hemel, Wiens wijs bestuur het noodlot heeft verkeerd.
SATURNINUS. Zoo zij het, Titus, en in dank aanvaard. Rome. Voor het paleis. Aaron komt op. AARON. Zoo klimt nu Tamora de' Olympus op, Voor 's noodlots pijl beschut; verheven zit zij, Door donderslag noch bliksemschicht te deren, Den dreigende' arm des bleeken nijds te hoog.
TITUS. Niet ik, 't was Chiron met Demetrius; Die hebben haar onteerd, de tong ontrukt; Door hen ging ze onder naamloos wee gebukt. SATURNINUS. Ga, haal hen, stel hen voor ons, en terstond. TITUS. Zij zijn daar beide' in die pastei; hen vond Hun moeder pas een lekk're spijs; zij at, Wat ze in haar schoot eens droeg, heeft liefgehad. 't Is waar, 't is waar, dit tuig' mijn scherpe dolk.
Wij vragen dus, bij de eer des naams van hem, Dien gij recht waardig opgevolgd wilt hebben, En krachtens 't Kapitool en den Senaat, Door u, naar gij betuigt, vereerd, aanbeden, Dat gij teruggaat met uw macht, uw volgers Ontslaat, en, als verzoekers past, in vrede En need'rig uw verdiensten spreken laat. SATURNINUS. Hoe fraai maant die tribuun mijn geest tot kalmte!
TITUS. Ik weet niet, Marcus, maar ik weet, zij is 't, Door list of hoe, dit moog' de hemel weten. Moet zij den man niet dankbaar zijn, die haar Zoo verre bracht naar hier tot zulk een heil? Ja, en zij zal wis vorst'lijk hem beloonen. SATURNINUS. Zoo, Bassianus, hebt ge uw prijs erlangd; God geve u vreugd, man, met uw eed'le bruid. BASSIANUS. En u met de uwe, vorst!
MARCUS. Ja, dit betuig ik op mijn eer; zoo is 't. SATURNINUS. Van hier; geen woorden meer, stoort ons niet langer. TAMORA. Neen, heer, wij moeten allen vrienden zijn; Zie den tribuun daar knielen met zijn neven; Sla 't mij niet af; mijn beste, zie op hen! SATURNINUS. Marcus, om uwent- en uws broeders wil, En de' aandrang van mijn lieve Tamora, Vergeef ik dezer jonge lieden gruw'len. Rijst op!
Wees dus vol moed; want weet, mijn keizer: ik Betoover u den ouden Andronicus Met woorden, zoeter, doch gevaarlijker, Dan aas voor visschen, klaver is voor schapen, Schoon gene door den hoek verwond en deze Een rotkwaal krijgen van het zoete voêr. SATURNINUS. Doch nimmer smeekt hij tot zijn zoon voor ons.
SATURNINUS. Nu peilt gij juist den bodem van mijn wond; Vermoord ligt hier mijn arme Bassianus. Zoo breng ik dezen onheilsbrief te laat, Die de' aanslag inhoudt van dit gruw'lijk treurspel, En sta verstomd, dat eenig menschlijk aanzicht Bloeddorst in lieve lachjes hullen kan.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek